‘En dan nu mijn fiets terug’ – twee geruchtmakende NRC-recensies van ‘junkieprofessor’ René Stoute

René Stoute in 1982. Omslagfoto van Bert Nienhuis
Door Reinjan Mulder
In het najaar van 1982 kregen we bij NRC Handelsblad een bijzonder boek ter bespreking: Op de rug van vuile zwanen‘. Auteur was René (later Renate) Stoute (1950-2000), die in zijn debuut zijn ervaringen als junk in het Amsterdam van de jaren zeventig had verwerkt. Ik werkte op de kunstredactie, met literatuur als specialisatie en ik vond het een behoorlijk goed boek. Het was direct uit het hart geschreven en bood tegelijk een ‘uniek’ inzicht van binnenuit in het leven van Nederlandse drugsgebruikers in die jaren. Op 29 oktober 1982 schreef ik daarover dan ook een uiterst positieve recensie in ons Cultureel Supplement, die, dat kon toen nog, het boek en zijn auteur waarschijnlijk voorgoed op kaart zette. Ik schreef:
GIDS IN JUNKLAND – VERHALEN VAN RENE STOUTE
In zijn deze maand verschenen debuut Op de rug van vuile zwanen heeft René Stoute zeven verhalen bijeengebracht die zich afspelen tegen de achtergrond van de drugscene. Een paar van die verhalen kende ik al uit Maatstaf en ik had ze steeds met veel genoegen gelezen. Hier was iemand aan het woord die in veel opzichten het tegendeel was van de verstilde of academische schrijvers van zijn generatie. In snelle, stevige taal vertelt Stoute over de belevenissen van spuiters, slikkers en snuivers in hun biotoop: het opvangcentrum, het jeugdhonk, het huis van bewaring en de afkickboerderij. Veel tijd voor reflectie of getob hebben zijn personages niet, ze moeten telkens weer op pad: op zoek naar stuff, en op zoek naar middelen om de stuff te kunnen kopen.
Het bijzondere van René Stoute’s verhalen is dat ze weliswaar gesitueerd zijn in de gebruikerswereld, maar dat ze de taalarmoede en de leegte die in deze wereld zo veelvuldig voorkomen, missen. Het boek is nauwelijks in jargon geschreven. Wanneer verschillende spuiters met elkaar hun wensen bespreken, zijn hun woorden fris en verrassend. Hoe mistig hun brein ook mag zijn, hun gesprekken blijven helder en scherp.
De intentie van de verhalen is over het algemeen ook sympathiek. René Stoute idealiseert noch dramatiseert de door hem beschreven wereld. De verslaafde is bij hem niet een zielig geval, hij is geen gewetenloze schurk die de hele dag oude vrouwtjes berooft en hij is toch ook geen heilige die het licht heeft gezien. De junk is iemand die de genoegens van een shot opium of heroïne kent, en die, hoewel hij weet hoeveel narigheid er op het middel volgt, weigert de door hem beleefde genoegens te vergeten of te ontkennen. Niet voor niets kost het ontwennen zoveel moeite. De lichamelijke gevolgen van de onthouding zijn, hoe afschuwwekkend Stoute ze ook beschrijft, nog wel te overwinnen, maar dat verlangen naar een hevig moment van euforie zal nooit meer verdwijnen bij wie het kent.
In het eerste verhaal uit de bundel, ‘Op reis en nergens heen’, staat een mooie beschrijving van de haast die de druggebruiker van dag tot dag voortdrijft. De hoofdpersoon is in 1971 met een Spaans vriendenpaar en een sensuele, halve zigeunerin in een autootje naar Kopenhagen gereden, waar hij plotseling merkt wat het is om zonder betrouwbare adressen in een vreemde stad te zijn, al is het dan Kopenhagen. In een opvangcentrum voor drugverslaafden weet hij eindelijk morfine te bemachtigen en even verkeert hij in de waan een mens te zijn als ieder ander.
Die waan duurt maar kort. Het fragment dat volgt, relativeert zijn ’tevredenheid’ onmiddellijk:
‘Een mens als ieder ander? Ik had nog tot de volgende dag, dan zou ik het restant M(orfine) moeten aanspreken. Tijd is een raar fenomeen. Junktijd is een manier van leven. Dat maakt de mens anders. De junk. Hij is altijd op reis en gaat nergens heen. In zijn beweging staat hij stil.’
De junk kent maar één tijd: de tijd tot de volgende shot. Het paradoxale van deze voorstelling is dat hij voorkomt in een boek waarin ook een ander tijdsbegrip naar voren komt. Op de rug van vuile zwanen laat als geen ander boek zien hoe (meer…)