De ringen van Saturnus – Op zoek naar W.G. ‘Max’ Sebald

Door Reinjan Mulder
Vandaag is het 18 jaar geleden dat in Engeland de schrijver W.G. Sebald overleed, de Duitse auteur van gecompliceerde boeken als De emigrésDe ringen van Saturnus en Austerlitz. Het duurde destijds even voordat het nieuws van zijn dood ook in Nederland doordrong, herinner ik me. Ik las het zelf pas half januari, in een van onze dagbladen. Mijn eerste gedachte was meteen dat Max Sebald, zoals hij zich noemde, waarschijnlijk zelf voor zijn dood had gekozen. Ik kende de zware depressies waaraan hij leed, en als ik ze niet kende, dan had ik ze wel uit zijn boeken afgeleid, die vol onheilstijdingen en gevoelens van wanhoop staan.
Maar ik vergiste me. Mijn vermoeden werd tegengesproken door iemand van zijn Engelse uitgeverij die me op een boekenbeurs vertelde dat Sebald met zijn auto was verongelukt, in de buurt van Norwich waar hij woonde, en dat dit geen opzet was geweest. Zijn dochter Anna had naast hem in de auto gezeten, zij was door het ongeluk zwaar gewond geraakt en Sebald zou zelf nooit dat risico hebben genomen. Vermoedelijk was hij verblind geweest door de laag staande zon, dacht mijn gespreksgenoot, de zon die in Norfolk in deze tijd van het jaar nooit ver boven de horizon uit kwam.

In 2021 publiceerde de Deutsche Sebald Gesellschaft de transcripties van interviews met mensen die Sebald hadden gekend.

Sinds kort weet ik echter dat ook deze, veel vriendelijker versie van Sebalds dood niet klopt. De schrijver is niet met zijn auto verongelukt. Op die fatale 14de december 2001 werd Sebald  in zijn auto getroffen door een aneurysma, een storing in de aorta. Sectie door een patholoog-anatoom heeft dat later uitgewezen. De auto waarin hij met zijn dochter zat, botste vervolgens tegen een tegemoetkomende vrachtauto, maar toen was Sebald al zo goed als dood. Het ongeluk trof zo vooral Anna, zijn dochter, plus Sebalds nog warme lichaam.

Drie versies van Sebalds dood zijn dat inmiddels, en dat mag tekenend heten voor de ongrijpbare schrijver die hij tijdens zijn leven was. Zit er in al zijn boeken onder de werkelijkheid zoals we die zien en ervaren, niet altijd nog een tweede, en soms nog een derde waarheid verborgen? Steeds weer lopen bij Sebald dwars door de beschrijvende verhalen heen andere verhalen, die nu eens uit zijn geheugen opborrelen en dan weer afkomstig zijn uit onbekende boeken, of vergeten documenten die de verteller ergens aantreft.
Omdat het dit jaar 75 jaar geleden is dat W.G. Sebald geboren werd, in een van de zuidelijkste puntjes van Beieren, is er in het bijna duizend jaar oude kasteel van Norwich nu een grote tentoonstelling aan de schrijver gewijd. Of liever: aan een van zijn wonderlijkste boeken. Want wat er aan die tentoonstelling al meteen opvalt, is dat Sebald zelf daar vrijwel onzichtbaar blijft. Vaak zie je op literaire tentoonstellingen heel veel foto’s van schrijvers, in verschillende leeftijdsfasen en met veel familie, vrienden of collega’s om zich heen. Op Lines of Sight – W.G. Sebald’s East Anglia gebeurt dat allemaal niet. Voor je de tentoonstelling opgaat, zie je bij de ingang op een bescheiden schermpje integraal het lange interview dat Michael Zeeman in 1998 met de schrijver had, voor zijn VPRO-programma Room with a view, maar loop je verder, dan zie je deze Sebald niet meer terug, en hoor je in de verte alleen nog maar zijn brommerige, melodieuze stem in een Engels met een licht Duits accent, afgewisseld door het wat hogere en bekaktere Engels van onze Nederlandse interviewer. Dat hij in 1944 geboren is, kom je op de tentoonstelling daardoor alleen maar te weten uit het TV-interview, en dat hij deze week 18 jaar geleden hoe dan ook overleden is, moet je uit nog weer andere bronnen weten, want ook daarover vernemen we op de tentoonstelling niets.

Maar dat is nog niet alles. In Norwich krijg je ook maar heel weinig te zien van Sebalds oeuvre. Van het rijtje boeken dat hij tussen 1988 en 2001 publiceerde, ligt op de tentoonstelling alleen een latere, Duitse herdruk van Die Ringe des Saturn (1995) plus de Engelse vertaling The Rings of Saturn uit 1998. Zelfs van zijn bekendste en meest vertaalde roman Austerlitz (2001) zie je in Norwich niets.
Net zoals dat met de boeken van Sebald het geval is, zo is ook deze tentoonstelling er een van een heel eigen, bijzonder soort. Lines of Sight gaat eerder over Sebalds manier van denken en schrijven dan over zijn werk. De makers van de tentoonstelling hebben – wat mij betreft met succes – geprobeerd te laten zien hoe hij de wereld ervoer, al beperkt die wereld zich wat hen betreft voornamelijk tot East Anglia, het zuidoostelijke stukje Engeland tussen Lowestoft en Ipswich waar de schrijver het grootste deel van zijn leven heeft gewoond. In 1992 en 1993 heeft hij daar, 48 en 49 jaar oud, een tijd lang veel rondgewandeld, wat geresulteerd heeft in het wonderlijke boek De ringen van Saturnus – Een Engelse pelgrimage, en dat is nu de leidraad voor de tentoonstelling geworden. In het kasteel van Norwich is afgelopen maanden een flinke verzameling voorwerpen, archief materiaal, films en foto’s van de schrijver bijeengebracht, die met elkaar het verhaal vertellen achter het ontstaan van wat men daar nogal crypisch  ‘een van East Anglia’s beroemdste literaire meesterwerken’ noemt – alsof East Anglia nog heel wat meer literaire meesterwerken heeft voortgebracht.

Het sympathieke is echter dat Lines of Sight daarmee een tentoonstelling geworden is zoals Sebald hem waarschijnlijk zelf gemaakt zou hebben. De bonte uitstalling in een bovenzaal van het eeuwenoude kasteel is bij nadre beschouwing een gedegen uitwerking en onderbouwing in zijn geest van zijn curieuze (‘genre-confounding’) boek over de roerige geschiedenis van East Anglia.
Zo draait er al meteen aan het begin op een schermpje een vervreemdende, zwijgende 16 mm kleurenfilm uit 1943, waarop we zien heo tientallen Amerikaanse bommenwerpers van de achtste luchtvloot in de oorlog vanuit East Anglia op weg zijn naar Duitsland. Met direct daarnaast de Engelse tekst die Sebald in zijn boek een tegen het lijf gelopen Engelse tuinman in de mond legt. In de vertaling van Ria van Hengel:

Avond aan avond zag ik de bommenwerpers over Somerleyton trekken, en iedere nacht stelde ik mij voordat ik insliep voor hoe de Duitse steden in vlammen opgingen, hoe de vuurstormen oplaaiden naar de hemel en de overlevenden in de puinhopen rondwoelden.

Tegen het eind van de tentoonstelling zien we ook het kleurige stalenboek uit de vitrine in het kleine museumpje Strangers Hall in het echt, in kleur, en in een vitrine. Het boek dat Sebald tegen het eind van De ringenover twee bladzijden op twee  zwart-wit foto’s laat zien.

Van het gesprek dat ik zelf 24 jaar geleden, op oudejaarsdag 1995, met Max Sebald voerde, toen De ringen van Saturnusnet een paar maanden in Duitsland uit was en het boek nog niet in het Engels was vertaald, weet ik dat de lange wandeling die hij in dit boek beschrijft een constructie is. Wat in het boek een doorlopende wandeltocht lijkt, was in werkelijkheid een reeks korte tochten, vertelde hij me, uitgespreid over ruim een jaar. In dat jaar ging hij na elk etappe weer braaf naar huis terug om zijn werk aan de universiteit te kunnen doen. Daarna heeft hij nog twee jaar nodig gehad om al het onderzoek te doen waarop zijn boek is gebaseerd, en om het uiteindelijk als een doorlopend verhaal uit te kunnen schrijven.
In dat doorlopende verhaal komt hij steeds weer op de oorlog terug die vanuit East Anglia tegen zijn vaderland werd gevoerd, en ook op oudere Engelse oorlogen, tegen Nederland, tegen Frankrijk. Dat is niet toevallig. Sebald werd in 1944 als zoon van een Duitse beroepsmilitair geboren, in een groot, oud huis dat hij heeft beschreven in de bundel Schwindel, Gefühle, in het Nederlands herdrukt als Duizelingen. Hij studeerde germanistiek in Freiburg en maakte naam met een aantal artikelen en een proefschrift over Duitse  en Oostenrijkse literatuur, waarvan er sommige later gebundeld zijn. Maar zijn fixatie, zijn drive gold van jongs af aan de oorlog. In zijn naoorlogse jeugd zag hij overal om zich heen de ruïnes van de gebombardeerde Duitse steden die hem aan het denken zetten, zodat hij ten slotte debuteerde met een lang gedicht over een piloot die vanuit Engeland naar Duitsland vliegt,Nach der Natur. Daarna publiceerde hij in Duitsland twee prozabundels, in een pretentieuze reeks van Duitslands geweten Hans Magnus Enzensberger, maar was hij in Engeland nog zo goed als onbekend. Toen ik hem in 1995 opzocht, lagen zijn boeken nog nergens in de boekwinkel. Twee van zijn boeken waren weliswaar in het Engels vertaald, maar ook toen The Rings of Saturn verscheen, in 1998, was in zijn nieuwe vaderland heel lang nergens te krijgen.

Sebalds doorbraak, om dat weinig toepasselijke woord dan toch maar te gebruiken, begon eigenlijk pas kort voor zijn dood, toen Susan Sontag hem in een groot artikel de hemel in prees, zodat Sebald nog heel even doordrong op de altijd wat dubieuze lijstjes met ‘kanshebbers’ voor de Nobelprijs.
Aan dat vreemde, postume succesverhaal voegt de tentoonstelling in Norwich gelukkig nog een paar interessante facetten toe. Zo wordt er uitgebreid ingegaan op de manier waarop Sebald met foto’s omging. Ik herinner me dat bij het verschijnen van zijn boeken in Nederland de wildste verhalen de ronde deden over Sebalds fascinatie voor fotografie. Hij zou een verwoed amateurfotograaf zijn en uren lang in de donkere kamer in de weer zijn om zijn zelf gemaakte foto’s zodanig te bewerken, te kopiëren en contrastrijker te maken, dat ze er oud en geheimzinnig gingen uitzien. Hij wilde, zei hij tegen Zeeman, de glamour eraf halen door ze de schijn van oude, onhandige foto’s mee te geven die bij de lezer een melancholieke stemming zou oproepen.

Ook van dat verhaal blijkt weinig te kloppen. W.G. Sebald blijkt een eenvoudige, automatische kleinbeeldcamera te hebben gehad, waarmee hij aan de lopende band kleurenfoto’s maakte die hij gewoon buiten de deur liet afdrukken. Die afdrukken gebruikte hij daarna vooral bij het schrijven, doordat ze hem aan locaties en details herinnerden. Daarna pas liet hij sommige ervan nog door een fotograaf in de harde zwartwitplaatjes omzetten die in zijn boeken terechtkwamen. Tijdens zijn wandelingen door Norfolk die de basis vormden voor De ringen van Saturnus blijkt hij zo meer dan tweehonderd kleurenfoto’s te hebben gemaakt, waarvan een aantal op bescheiden formaat, ingelijst en wel op de tentoonstelling zijn te zien. Op een ervan zie je bijvoorbeeld hoe hij haastig met viltstift voor de fotograaf heeft aangegeven waar hij hem bij het kopiëren en uitvergroten moest afsnijden.
Op een andere serie die op de tentoonstelling hangt, zie je echter goed hoe zijn foto’s hem soms bij het schrijven hebben geholpen. In een flashback over een wandeling door Den Haag, kan hij zo heel gedetailleerd zijn route door het vervallen stationsgebied beschrijven:

Nadat ik wat had uitgerust in de mij toegewezen kamer wandelde ik, met de bedoeling ergens iets te gaan gebruiken de Stationsweg af in de richting van het stadscentrum, langs de Bristol Bar, Yuksels Café, een Videoboetiek, de pizzawinkel van Aran Turk, een Euro-sexshop, een islamitische slagerij, en een tapijthandel, waar boven de etalage een primitief vierdelig fresco van een door de woestijn trekkende karavaan te zien was. Perzenpaleis stond er met rode letters op de gevel van het vervallen gebouw, waarvan op de bovenverdieping alle ruiten met witkalk waren dichtgesmeerd.

De dag nadat ik de tentoonstelling heb bezocht, besluit ik als mijn eigen ‘Engelse pelgrimage’ terug te gaan naar het punt in het dorpje Poringland, waar ik de schrijver op die schemerige oudejaarsdag van 1995 thuis opzocht. Het adres staat nog voorin mijn exemplaar van Die Ringen des Saturn, dank zij Google Earth en een lokale bus is het een klein kunstje het terug te vinden.
Sebald woonde tot zijn dood in de voormalige pastorie van de katholieke gemeenschap van Poringland. Het roodbakstenen gebouw ligt daar nog altijd, iets van de weg af, aan een korte, doodlopende zijweg, met uitzicht op glooiende, verwilderde weiden zonder vee en in de verte een bridlewaydie tussen omgevallen bomen door slingert.
Hier was het dat hij zich na twee uur intensief praten niet goed voelde worden en het gesprek abrupt afbrak om met de hond te gaan wandelen. Ik kreeg later nog een hartelijke kaart waarin hij zijn excuus aanbood.

De katholieke begraafplaats waar Sebald is begraven, ligt niet ver van zijn woonhuis af, buiten de bebouwde kom, tussen weer andere weilanden. Ik kon hem nergens op de kaart of bij Google vinden, maar als ik op goed geluk een stukje het dorp uitloop, zie ik na tien minuten een rond, met kleine keien gemetseld kerkje dat erbij hoort. Het steekt nauwelijks boven de donkergroene bomen van het kerkhofje uit.
Als ik later De ringen van Saturnusnog eens doorblader, in de nieuwe vormgeving van De Bezige Bij, ontdek ik op bladzijde 56 dat het dezelfde begraafplaats is, waar Frederic Farrar, de op een onvoorstelbare manier aan zijn einde gekomen buurman van de ik-figuur, begraven is:

Tijdens de begrafenis op het kleine kerkhof van Framingham Earl moest ik denken aan aan die jonge trompettist Francis Browne die in de zomer van 1914 zijn taptoe de nacht in blies op een schoolplein in Northamptonshire, en aan de witte pier van Lowestoft die destijds zo ver uitstak in zee.

Op deze begraafplaats ligt nu ook Sebalds graf, goed verborgen, schuin achter de kerk, tegen een hoge, rond geschoren buxusboom. Er staat een vers bosje rode bloemen voor vandaag, en bovenop de rechtopstaande, zwarte steen ligt een rijtje lichte kiezelsteentjes.
Ik leg er voorzichtig mijn eigen steentje naast, en laat na te kijken of de arme Frederic Farrar daar nog ergens begraven ligt.

Verscheen eerder in Tzum.
Het interview met Sebald uit 1995 is terug te vinden in het in memoriam op Das Zahngold.
Een reportage over het Sebald Festival in Aldeburgh in 2011 staat hier.

Bij de Bezige Bij verschenen vanwege zijn 75ste geboortedag vier titels van W.G. Sebald in de vertaling van Ria van Hengel in herdruk: Duizelingen, De emigrés, De ringen van Saturnuse en Austerlitz.

Geef een reactie