Het Engeland van de Duitser W.G. Sebald (1944-2001)

Door REINJAN MULDER

In 2021 publiceerde de Deutsche Sebald Gesellschaft de transcripties van interviews met mensen die Sebald hadden gekend.

Het is een verhaal dat mijn moeder vaak heeft verteld. Hoe ze in het laatste jaar van de oorlog ’s nachts wakker bleef om naar een hoge bromtoon in de lucht te luisteren. Het geluid gaf haar, zei ze, een ‘heerlijk’ gevoel. Engelse of Amerikaanse vliegtuigen op weg naar Duitsland, wist ze, hoog boven Amsterdam. Een voorbode van de bevrijding. Er is een foto van de bevrijdingsdag waarop je haar later bij een draaiorgel aan de Amstel ziet staan. Naast haar dansen mensen op straat.
De schrijver die over deze nachtelijke vluchten naar Duitsland vanuit een ander perspectief heeft geschreven, is de tien jaar geleden overleden W.G. Sebald, ‘Max’ voor zijn vrienden. Hij was van een latere generatie dan mijn moeder, hij werd in 1944 geboren, en hij woonde de laatste jaren voor zijn dood bij Norwich in Oost-Engeland. Maar hij was van geboorte een Duitser. En dat bleef hij, ook toen hij in 1969 naar Manchester verhuisde. Zijn favoriete schrijvers bleven Duitse en Oostenrijkse schrijvers, en zijn eigen boeken, vijf in totaal, bleef hij – ‘mijn Engels is te slecht’ – in het Duits schrijven. Na zijn dood, in 2001, ging zijn literaire nalatenschap, inclusief zijn veel besproken foto-collectie, niet naar de Universiteit van East Anglia, waar hij meer dan twintig jaar had gedoceerd, maar naar het Duitse Literatuurarchief in Marbach. Literair bijgezet in de Bondsrepubliek.
Dat neemt niet weg dat de Engelsen er de laatste jaren veel aan doen om Sebald ook  bij hun eigen literatuur in te lijven. Eind januari werd er bij het Oost-Engelse vissersdorpje Aldeburgh zelfs een festival aan de schrijver gewijd, onder de naam Towards ReEnchantment. Met sprekers uit de buurt die het landschap van East Anglia bezongen werd Sebald daar geëerd als ‘our great East Anglian writer W.G. Sebald’. De man die de streek achter Norwich een stem had gegeven, en een ziel.
De vraag is of dat terecht is. Niet dat Sebald geen festival waard is.  Integendeel. Maar de keren dat hij over East Anglia schreef, het mooist in zijn half-fictieve wandelverhaal De Ringen van Saturnus, deed hij dat eerder als buitenstaander. En niet als Engelsman. Uiteindelijk ging het hem in zijn verwijzingen naar plekken net zoveel om Duitsland en de rest van de wereld als om Engeland.
De filmer Grant Gee zegt de ochtend nadat zijn film After Sebald op het festival in premiere is gegaan dat de grote aandacht voor de plaatsen van Sebald, in de eerste plaats een politieke oorzaak heeft. ‘Politici hebben tegenwoordig een grote voorkeur voor kunst die met de omgeving verband houdt, ook als die kunst zelf daar niet zoveel aanleiding toe geeft. Ze willen daar wat mee, om politieke redenen. Daarom is er geld voor dit soort projecten.’
Ook het lange proza-gedicht Naar de Natuur, Sebalds fictie-debuut uit 1988 waaruit Patti Smith onder begeleiding van haar dochter Jessica en haar vriend tijdens het festival fragmenten voorlas, gaat, als je het dan toch vanuit geografisch perspectief bekijkt, eerder over Duitsers en hun problemen dan over Engeland. In deze meerdelige cyclus, die een paar jaar geleden ook in Nederlandse vertaling uitkwam, beschrijft Sebald drie weemoedige, Duitse mannen die in drie verschillende eeuwen steeds weer ten prooi vallen aan de vertwijfeling: de middeleeuwse schilder Matthias Grünewald, de zoöloog G.W.Steller die op expeditie naar Siberië ging, en iemand die aan Sebald zelf doet denken. Zo wekt hij in het autobiografisch getinte slotdeel van het boek, ‘De donkere nacht vaart uit’, eerst zijn eigen, Duitse moeder tot leven, terwijl ze in 1943 in Duitsland, zwanger van hemzelf, in de verte de stad Neurenberg ziet branden. De geallieerde bommenwerpers zijn dat jaar tot ver in vijandelijk gebied doorgedrongen en leggen daar nacht na nacht de ene na de andere stad in de as. En daarna volg de tekst de dichter verder op zijn gang langs rampen en vertwijfelingen.
Wanneer hij op Hemelvaartsdag 1944 ter wereld komt, trekt er een musicerende brandweerkapel aan het ouderlijk huis voorbij en barst er een hevig, dodelijk onweer los. En wanneer hij uiteindelijk naar Engeland vertrekt, treft hij ook daar alleen maar sporen van verderf en verval aan. De ik-figuur, constateert dat hij zonder directe ervaringen met de vernietiging van de mens en de natuur opgroeit, maar constant in de schaduw verkeert van talloze ‘geruisloze catastrofes’ die zich in zijn nabijheid hebben voorgedaan.
Deze ‘geruisloze catastrofes’ en de weemoed die ze oproepen zijn de thema’s die in al Sebalds latere publicaties terugkeren, tot in de roman Austerlitz die kort voor zijn dood verscheen.
Voor Sebald was er geen ‘heerlijk’ geluid dat de vliegtuigen van de geallieerden voortbrachten – al zou het een woord zijn geweest dat hij zijn personages graag in de mond had gelegd. Voor hem was het gebrom juist een voorbode van alle verschrikkingen die Duitsland nog zouden treffen. En de piloten van de bombardementsvluchten op het Roergebied waren zeker ook geen helden, zoals ze in Engeland nog worden gezien, maar verspreiders van een plaag die over zijn oude, Duitse land werd uitgestrooid.

In 1997 hield Sebald, toen al een redelijk bekend schrijver, een geruchtmakende reeks lezingen in Zürich waarin hij zich afvroeg waarom er na de oorlog in de Duitse literatuur zo weinig aandacht was voor de enorme vernietigingen die de geallieerde luchtmacht in zijn land had aangericht. De lezingen werden twee jaar later gebundeld onder de titel Luftkrieg und Literatur en lokten in Duitsland en daarbuiten een interessante discussie uit.
Het leek toen misschien nog een gelegenheidsonderwerp, van een gastdocent die eens iets anders wilde behandelen. Maar wie Sebald kende en wist waar hij woonde, begreep waarom de bombardementen op Duitsland een overheersend element in zijn leven waren gaan vormen. In East Anglia staat vandaag de dag alles nog steeds in het teken van de luchtoorlog tegen Duitsland. Je kunt er niet omheen. Verspreid in het land liggen tientallen musea en verlaten vliegvelden die aan de heroïsche tijd herinneren. ‘Celebrate the Battle of Brittain’ zeggen de folders, ‘Quality Assured Visitor Attraction’A Great Visit For All The Family’. In de boekwinkels van Woodbridge, Lowestoft, Norwich en Aldeburgh liggen in hoge stapels de boeken die naar de luchtoorlog verwijzen. Geen wonder, de paar jaar die deze oorlog duurde, waren na het koloniale verleden de laatste keer dat Engeland zich massaal voor een hoger, nationaal doel inzette. De laatste keer ook dat vanaf hier een oorlog werd gevoerd. En gewonnen.
In een paar jaar tijd werden hier tientallen vliegvelden aangelegd, vanwaar elke nacht honderden vliegtuigen opstegen om met duizenden kilo’s brandbommen en explosieven Duitsland plat te gooien. Er kwamen Amerikaanse militairen aan, die voor geld en nieuw leven in de brouwerij zorgden, en de vrouwen uit de streek kregen door de oorlogsinzet ineens overal volop werk in de fabrieken, de ziekenhuizen en op het land. ‘Keeping our Aviation Heritage Alive.
Zijn proza-gedicht Naar de natuur eindigde Sebald met een scene waarin de ik-figuur vanuit Engeland op vleugels de Noordzee oversteekt en dan de Rijn volgt, tot aan München, terwijl hij onder zich de torens van Duitse steden voorbij ziet trekken. Het kan bijna niet anders of dit beeld moet geïnspireerd zijn op wat de schrijver in de loop der jaren over de bombardementsvluchten op Duitsland heeft gehoord. Zijn vlucht loopt daarna uit op een beschrijving van het schilderij ‘De Alexanderslag’ van Albrecht Altdorfer, dat zich onder hem, in de Pinakothek in München bevindt: Ver boven de honderdduizend, / zeggen de opschriften, / telden de doden, boven wie / de slag ter redding / van het avondland in de stralen / van de wegzakkende zon voortdeint. (vert. Ton Naaijkens)

Sinds Sebald tien jaar geleden achter het stuur van zijn auto overleed, is er internationaal steeds meer literatuur van en over hem verschenen. Meer dan in de dertig jaar vóór zijn dood. Tijdens het festival lag het in stapels op de schappen. Maar waarom hij in 1970 uit Duitsland naar Engeland is verhuisd, blijft daarin onderbelicht. Ook toen ik de schrijver vijftien jaar geleden zelf op een winterse dag in zijn huis in Poring Land opzocht, heb ik hem er niet expliciet naar gevraagd. Maar inmiddels zie ik wel hoe essentieel die verhuizing voor de ontwikkeling van zijn thematiek is geweest.
Misschien wilde Sebald door naar hier te komen in direct contact komen met de voormalige vijand van zijn vaderland. Zoals Armando in de jaren tachtig in Berlijn van zijn oorlogstrauma’s af wilde komen door een ‘Feindbeobachting’.
Misschien wilde Sebald ook, na alles wat hij over de Duitse oorlogsmisdaden had gehoord en verwerkt, eindelijk wel eens aan ‘de goede kant’ van de as van goed en kwaad belanden. Uit zijn werk blijkt hoezeer hij zich de Duitse oorlogsmisdaden aantrok.
Bij dat laatste verlangen kan ik me wel het een en ander voorstellen. Zodra mijn (inmiddels overleden) vader Piet Mulder het zich kon permitteren, had hij na de oorlog ook voor een tweede leven tussen de Engelsen gekozen. In het laatste oorlogsjaar had hij als spoorwegstaker ondergedoken gezeten, en hoorde hij ’s nachts, net als mijn moeder, de vliegtuigen op weg naar Duitsland overkomen, maar toen Nederland eenmaal bevrijd was, en hij zelf wat meer te verteren had, was het eerste wat hij deed een (tweede) huis in Engeland kopen. Ik zocht hem daar wel eens op, in Harwich, en dan vertelde hij me wat voor sensatie het hem steeds weer gaf om in Parkeston Quay van de boot af te komen, het Engelse landschap te zien en te weten dat de Duitsers daarin, goddank, nooit waren doorgedrongen. Met een variatie op Armando zou je kunnen zeggen dat hij in Engeland het ‘onschuldige landschap’ terugvond.

Maar toen Sebald in 1969 naar Engeland kwam, was hij wel een Duitser. En niet een toevallige Duitser, hij had Duits gestudeerd, in Freiburg, en was diep doordrongen van de Duitse cultuur. De sensatie aan de goede kant van het voormalige front terecht te komen moet hij hebben ervaren, maar door zijn achtergrond als zoon van een Wehrmachtsofficier uit Beieren was dat tegelijk een pijnlijke sensatie.
Die sensatie moet in de jaren negentig zijn uitgekristalliseerd in het boek De Ringen van Saturnus. In dit wonderlijke boek laat Sebald zijn ik-figuur een wandeltocht van tien dagen door East Anglia maken, waarbij hij onderweg lange uitweidingen geeft over herinneringen en gedachten die hem te binnen schieten. Dramatische gebeurtenissen uit het verleden vertelt hij na, hij citeert krantenknipsels, neemt paginagroot een foto van Bergen Belsen op, en haalt boeken over het Engelse verleden aan.
Het zal wel geen toeval zijn dat een van de eersten die de wandelaar op zijn pelgrimstocht door Engeland spreekt, een tuinman op een landgoed is die hem meteen gedetailleerd over de Tweede Wereldoorlog begint te vertellen. Zo hoort hij bijvoorbeeld dat er na 1940 alleen al in East Anglia 67 nieuwe vliegvelden zijn aangelegd.
Ook de andere details die de tuinman geeft, lichten de lezer voor over de Engelse oorlogsinspanningen. In de vertaling van Ria van Hengel: ‘Alleen al de achtste luchtvloot heeft in de loop van de duizendnegen dagen durende actie een miljard gallon gasoline verbruikt, zevenhonderdtweeëndertigduizend ton bommen afgeworpen, en bijna negenduizend vliegtuigen en vijftigduizend man verloren.’
Daarna citeert de tuinman de landheer van Somerleyton die hem ooit de strategie van ‘het bommentapijt’ heeft uitgelegd. Hij liet daarbij een grote reliëfkaart van Duitsland met plaatsnamen ‘in een vreemd schrift, naast een symbolische weergave van de steden, met veel of weinig topgevels, tinnen en torens, afhankelijk van het aantal inwoners, en met bovendien bij belangrijke plaatsen een treffende karakteristiek, dus bijvoorbeeld de Dom van Keulen, de Römer van Frankfurt of de Roland van Bremen.’

Op het festival in Aldeburgh blijken veel Engelse lezers De ringen van Saturnus als een ander boek te lezen dan ik. Zij zien er een autobiografische tekst in, over een werkelijk gemaakte wandeling, waarbij geregeld het Engelse landschap wordt bezongen. Waarschijnlijk denken zij ook dat Sebald tijdens zijn wandeling echt meteen op de eerste dag een tuinman tegenkwam die hem uitgebreid over de bombardementsvluchten begon te vertellen. Als ik tegen een van hen zeg dat Sebald mij bij mijn bezoek aan hem in 1995 vertelde dat hij er in werkelijkheid bijna een jaar over heeft gedaan om alle plaatsen van zijn wandeltocht te bezoeken, word ik ongelovig aangekeken.
‘Mensen zijn geneigd in elke landschapsverwijzing in een boek een liefdesverklaring te zien,’ heeft de filmer Grant Gee die ochtend tegen me gezegd. ‘In Sebalds geboortedorp Wertach in Zuid Duitsland kun je nu zelfs een Sebald-wandeling maken. En kijk eens hoe negatief hij daarover in zijn boeken wel niet heeft geschreven.’
Ook dat de wandeling in de Duitse literatuur een beproefd romantisch recept is om de mens met zijn omgeving te laten botsen en hem zo tot zich zelf te laten inkeren is een inzicht dat aan de Engelse lezer niet erg besteed zal zijn. De ironische toon die bij Sebald af en toe opduikt, de komische tegenslagen onderweg en de ontmoetingen met allerhande zonderlingen die hij heeft, lijken zo aan Heine’s Harzreis te zijn ontleend, maar wie in Engeland kent Heine nu?
Een van de stukken in De ringen van Saturnus die in 1995 het meeste indruk op me maakten is het stuk over Orford Ness, tegen het eind van het boek. Ik kende Orford Ness toen al een beetje. Ik had het mysterieuze schiereiland wel eens vanuit het stadje Orford zien liggen, aan de andere kant van de rivier de Alde. Ook ik zoek in boeken kennelijk verwijzingen naar een werkelijkheid die ik al ken. In die tijd was Orford Ness nog streng verboden terrein. Sinds 1915 was het in handen van het Britse Ministerie van Oorlog, het latere Ministerie van Defensie, dat het gebruikte voor proeven en experimenten met bommen en dat bleef zo tot in 1988.
Sebald was daarna een van de eersten die er zelf een kijkje namen. In zijn boek beschrijft hij een wandeling over het schiereiland, geïllustreerd door lugubere fotootjes van half vervallen bouwwerken en bunkers.
Met een gids van National Trust ga ik nu in het kader van het Sebald Festival terug naar Orford Ness. Sinds 1992 is het een vogelreservaat, waar je alleen nog onder begeleiding en buiten het broedseizoen in mag.
Het schiereiland blijkt nauwelijks twee kilometer breed en meer dan 15 kilometer lang. Een soort Terschelling. Door de rivier de Alde wordt het van het modderige vasteland gescheiden, behalve bij Aldeburgh, waar een smalle dam ligt waarlangs je er ook op zou kunnen. Langs de hele zeekust ligt al seen duinenrij een lange, hoge rug van kiezelstenen, die hier al in de IJstijd moet zijn neergelegd.
Nadat we ons met een bootje vanaf de kade in Orford hebben laten overzetten, volgen we met 24 Sebaldianen min of meer de route die Sebald in 1992 moet hebben gelopen. Min of meer, want het asfalt-pad dat Sebald volgde, staat nu onder water en op sommige landjes fourrageren wadvogels. De gids vraagt ons vooral niet van de weg af te gaan omdat in het grind nog onontplofte bommen kunnen liggen. Hier en daar zie ik een roestig stuk verwrongen ijzer boven het grind uitsteken dat eerder op een wel ontplofte bom wijst.

In zijn recent verschenen boek The hidden history of Orford Ness schrijft de Cambridge historicus Paddy Heazel hoe Orford Ness door zijn ligging, ver van de bewoonde wereld en aan drie kanten omgeven door water, bijna een eeuw lang het decor kon zijn van oorlogsvoorbereidingen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden hier proeven gedaan met bommen, pararachutes, en lichte vliegtuigjes, tijdens de Tweede Wereldoorlog was het het belangrijkste onderzoeks- en trainingscentrum van de luchtoorlog tegen Duitsland, en na de oorlog zou het dertig jaar lang het hart zijn van de Britse nucleaire oorlogsvoorbereidingen. Alle proeven met het transport en het afwerpen van de Britse kernbommen werden hier gedaan, in bunkers die vanwege het explosiegevaar half in het grind waren ingegraven.
Hoewel het boek van Heazel me al een beetje voorbereid heeft op de schimmige wereld van het bombardement, is het een beklemmende ervaring hier nu zelf tussen de laboratoria en bunkers rond te lopen. Hoe laten we onze mega-bommen hun doel precies treffen? Hoe maken we steeds krachtiger in een steeds kleiner omhulsel? En vooral: hoe zorgen we ervoor dat ze niet te vroeg maar zeker ook niet te laat ontploffen, en dat wij zelf na een bommentapijt weer veilig op de basis terugkeren? Dat zijn de vragen die hier meer dan vijftig jaar lang om een antwoord vroegen. Het lijkt intussen wel een maanlanschap. Maar dan na een veldslag. Op de kiezelstenen groeit bijna niets, alleen maar korstmossen in allerlei varieteiten.
Ik probeer me voor te stellen wat Sebald gevoeld moet hebben toen hij hier, tussen de restanten van de Britse oorlogsvoering tegen Duitsland rondliep.
Heazel beschrijft in zijn boek aan dat er alleen al bij het bombardement van Hamburg in 1943 dat hier werd voorbereid, in één nacht 40.000 Duitse burgers omkwamen. Vergelijk dat cijfer eens, schrijft hij, met de 51.500 Britse burgerdoden tijdens de hele Tweede Wereldoorlog. En vergelijk het eens met de 1400 doden die tijdens de hele Eerste Wereldoorlog bij de meer dan honderd Duitse luchtaanvallen op Engeland vielen.
Ik kende de verhalen, maar ik besef eigenlijk nu pas goed waarom Sebald zich de laatste jaren van zijn leven zo druk heeft gemaakt over de bombardementen op Duitsland en de leemte die daar in in de literatuur nog altijd over bestaat. Wat is er, wat vernietigingskracht en intenties betreft, nu helemaal voor verschil tussen wat er in het Haus am Wannsee werd uitgebroed en hier, in de laboratoria in Orford Ness? Ja natuurlijk, de Duitsers, of de door hen gekozen leiders, waren de oorlog begonnen, en de slachtoffers van de Holocaust niet. Maar of dat genoeg is voor zoveel destructieve intelligentie?

De zes laboratoria waarin de kernbommen werden verder ontwikkeld liggen er verwaarloosd en verlaten bij. Ze zijn half in het grind verzonken om te voorkomen dat bij een ontploffing heel Orford, en misschien nog wel meer, van de kaart zou verdwijnen. Alleen aan de bovenkant zijn opzij wat grote vierkante openingen uitgespaard, als bij pagodes, om bij een ontploffing de luchtdruk een uitweg te bieden.
Dan maar de lucht in.
Ik fotografeer de grote stukken verroest ijzer die uit het plafond hangen. De plexiglas ramen tussen de pilaren die de dakcontracties steunden zijn verdwenen. De gids zegt dat in deze omgeving, direct aan de Noordzee, de elementen volstaan om elk laboratorium in een paar jaar tot een ruïne te maken. Vernietiging is een kostbare zaak, maar de ontmanteling ervan gaat bijna vanzelf.
Toen ik Sebald vijftien jaar geleden voor NRC Handelsblad in Poring Land opzocht, vergeleek hij Orford Ness met de grafheuvels uit oude culturen waarin machthebbers zich na hun dood met hun gereedschap en hun rijkdommen hadden laten bijzetten. ‘Wat ik met mijn hoofdstuk over Orford Ness heb willen oproepen,’ zei hij, ‘is een beeld van onze wereld, gezien vanuit de toekomst. Ik probeer me voor te stellen dat ons landschap er in de toekomst zo uitziet, zonder menselijk leven, met alleen maar stenen, stof, chemie en ijzer. Een prehistorische dodenakker.’
Ik vroeg hem of ik de passage als een onheilsscenario moest lezen. Sebald ontkende: ‘Dat het in Orfordness nooit tot een echte catastrofe is gekomen, zie ik als iets heel positiefs. Je ziet de ruïnes van een spookachtige volkerenmoord door middel van een kernramp voor je . Met de dreiging daarvan hebben we lange tijd moeten leven. Maar we hebben die ramp tot nu toe wel kunnen voorkomen.’

Verscheen eerder in iets kortere vorm in De Groene Amsterdammer van 9-3-2011

Geef een reactie