De uitvinding van de televisiefotografie – Een vergeten hoofdstuk uit de fotografie-geschiedenis

Door Reinjan Mulder
(UPDATE) – Veel van mijn familieleden hebben zich met fotografie bezig gehouden, mijn opa, mijn nichtje, mijn vader en soms ook ikzelf, maar alleen mijn oom Rein is een tijdje ‘beroeps’ geweest. Dat maakt dat hij lange tijd mijn beeld van de beroepsfotografie heeft bepaald.
In zijn beste jaren woonde hij in de P.C. Hooftstraat, boven Bodega Hoffman en tegenover de gerenommeerde fotohandel Satina. Wanneer daar de uitverkoop naderde, bivakkeerde hij wel eens een hele nacht in een vouwstoel op de stoep, om meteen na het door mijn tante verzorgde ontbijt als eerste een spectaculair afgeprijsde camera of een paar bijzondere lenzen te kunnen scoren.
Het minste wat je van hem zeggen kon, was dan ook dat hij handig was. De mooiste krantenfoto die ik me van hem herinner, was van een buurjongen die hij op de zaterdagochtend voor Pasen mee naar het Galileïplantsoen had genomen, waar hij even in zijn slaapzak op een bankje moest gaan liggen. Het Parool had vlak voor de Paasdagen een grote drukte in de stad voorspeld en mijn oom leverde daar al op voorhand de illustratie bij: het was tijdens het Paasweekeinde zo druk geweest dat jeugdige toeristen zelfs op een bankje in het park moesten slapen. De krant drukte de foto die dinsdag maar al te graag af.
Zijn grootste bekendheid genoot mijn oom Rein echter tegen het eind van de jaren vijftig, toen Nederland het televisiekijken ontdekte. Hij schreef toen geschiedenis als uitvinder van de televisiefotografie.
Het is een tak van de fotografie waarvan je nog maar zelden hoort, de televisiefotografie, en waaraan bij mijn weten ook in de geschiedenisboeken van de fotografie geen aandacht wordt besteed, maar wat mijn oom, ‘min of meer bij toeval’ zoals hij in een interview zei, ontdekte, was dat je een camera op een statief voor het televisiescherm kon zetten en dat je dan behoorlijk goede foto’s kon krijgen. Hij slaagde erin tot dan toe vluchtig beelden blijvend maken, op een manier die niet iedereen onder de knie had. Als je met het goede diafragma op het juiste moment op de sluiter drukte, zo had hij ontdekt, kon je heel aardige foto’s krijgen van alles wat er maar aan moois en exclusiefs op de buis voorbij trok: sterren, historische gebeurtenissen, omroepers, en niet te vergeten: gasten.
Het lijkt zo eenvoudig: televisiefotografie. Maar kennelijk was de vondst van mijn oom Rein in die begindagen van de televisie uitzonderlijk en spectaculair genoeg om er landelijke – ja, misschien wel internationale – bekendheid mee te vergaren. Ik herinner me een paginagroot kranteninterview in Het Parool waarin mijn oom met een goed gevoel voor timing en details het historische moment beschreef – tussen zijn kinderen tijdens een populair kinderprogramma – waarop hij als experiment de ene optische vinding voor de andere plaatste. Voor hij het wist had hij Dappere Dodo tijdens een van zijn avonturen vastgelegd. Door een apparaat met een lens voor een glazen buis te zetten die een eind verderop weer door een ander apparaat met een andere lens werd gevoed, had hij een soort reuzentelelens ontwikkeld, waarmee hij tot op zeer grote afstand scènes kon fotograferen. Uit het krantenstuk dat nog lang in mijn ouderlijk huis heeft rondgeslingerd kreeg je de indruk dat Nederland een paar eeuwen na de uitvinding van de boekdrukkunst door Laurens Janszoon Coster eindelijk weer een nieuwe fase in de mediageschiedenis had ingeluid.
Daarbij speelde natuurlijk mee dat de televisie toen het middel bij uitstek was om iets kleins tot iets groots te verheffen. Iemand bestond pas echt als hij of zij op de televisie was geweest. Maar hoe kon je later nog bewijzen dat je in beeld was geweest als dat beeld al meteen na de uitzending weer verdwenen was? Videorecorders bestonden er niet en een instituut als Uitzending gemist was nog ondenkbaar.
Na een paar kranteninterviews met mijn oom begon er al snel een markt voor de producten van ‘Nederlands eerste televisiefotograaf’ te ontstaan. Zo was er een reclamebureau dat aan een sportcomplex een aardige som geld in het vooruitzicht had gesteld voor elke keer dat een grote, elektrische klok boven hun schaatsbaan op de tv kwam. Gereguleerde televisiereclame zou pas veel later zijn intree doen. Mijn oom de televisiefotograaf moest daarom elke keer dat de klok in beeld verscheen snel op de sluiterknop drukken zodat er geen ruzie over de eindafrekening kon ontstaan.
Ook kwam het voor dat mensen op de televisie waren geweest en de volgende dag een foto bestelden waarop je hen pontificaal op het scherm kon zien. Ze wilden hun fifteen minutes of fame bewaren. Zo’n foto werd dan door mijn oom netjes ingelijst, met een passe-partout eromheen, zodat hij als een trofee aan de muur gehangen kon worden, naast het trouwportret en de foto van het eerste kleinkind.

Maar de allergrootste klanten van mijn oom waren in die eerste tijd de dagbladen. Nederland had nog maar één televisienet, waarnaar elke avond meer dan één miljoen mensen keken en als daar iets bijzonders te zien was – en iets was in die jaren vijftig al gauw bijzonder – wilden de kranten daar de volgende dag groot over berichten. En wat was dan een passender illustratie bij zo’n tv-verslag dan een foto van het besproken programma?
‘Foto Rein Mulder’, het heeft in die jaren heel wat keren in een onderschrift gestaan.
Voor mijn oom was dan wel zaak om zijn televisiefoto’s zo snel mogelijk bij de verschillende krantenredacties op het bureau te hebben. Niet dat er veel concurrentie was die eerste jaren, pas na een jaar of drie dook er een tweede televisiefotograaf op, maar om middernacht rolden de eerste edities van de ochtendbladen al van de persen en na tien uur ’s avonds kon er al geen foto meer geclicheerd worden. Bij de ochtendbladen was het voor mijn oom vaak een onbarmhartige race tegen de klok.
Maar ook daarvoor had mijn oom Rein, vernuftig als hij was, oplossingen voorhanden. Toen ik, acht jaar oud, een keer tijdens de kerstvakantie bij hem in de P.C. Hooftstraat logeerde, kwam ik achter zijn geheim. ’s Avonds mocht ik met hem mee om de televisiefoto’s weg te brengen naar de Nieuwezijds Voorburgwal, waar toen nog bijna alle kranten gevestigd waren.
Ik zal die tocht naar het hart van de journalistiek nooit vergeten. In het donker liepen we de nog in kerstverlichting gehulde P.C. Hooftstraat uit, we staken het nog toverachtiger verlichte Leidseplein over, waar ik geïmponeerd naar het grote, steeds weer vol lopende glas Heineken op de bioscoop keek, en daarna kwamen we via de Leidsestraat bij de redactiekantoren op de Nieuwezijds: van De Telegraaf, het Algemeen Handelsblad, de Volkskrant, De Tijd en waarschijnlijk ook nog van Het Parool en Trouw.
Het zou mijn eerste kennismaking met de wonderlijke wereld van het dagblad worden. Die avond was er een nieuwe show van Toon Hermans op televisie, en dat zou gegarandeerd het onderwerp zijn waarop  iedereen de volgende dag wilde terugkijken. Nederland had dat jaar nog geen 250.000 televisietoestellen, maar zeker twee miljoen mensen zagen daarop de shows van Toon Hermans. Voor elk toestel dromden in die begintijd gemiddeld acht mensen samen.
In alle krantenkantoren brandde nog volop licht. We liepen de Nieuwezijds af, en in elke kopijbus lieten wij een bescheiden, thuis klaar gemaakt envelopje glijden, met daarin een paar foto’s van Nederlands meest geliefde komiek, steeds weer met de vier ronde hoekjes in beeld zodat je kon zien dat ze van het scherm waren gefotografeerd. Vintage televisiefoto’s.
Toen we even na tienen terugkwamen in de P.C. Hooftstraat, konden we nog net zelf nog een stuk van de show zien. Wat een artiest was dat! Toon Hermans liep minuten lang heen en weer over het toneel met een stoel in zijn hand, en zei alleen maar: ‘Hier zat ze, hier zat ze…’, en het publiek had het niet meer. Ik kon me goed voorstellen dat heel wat mensen daarvan de volgende dag graag een foto in de krant wilden zien.
Wat ik alleen niet begreep was hoe mijn oom al zo snel al die leuke foto’s had gehad, van een  show die een uur geleden nog niet begonnen was.
Mijn oom begon een beetje vreemd te lachen, toen ik hem daarnaar vroeg.
‘Ach, weet je,’ zei hij na een korte stilte, ‘Toon Hermans brengt zulke shows al jaren. Ik had nog een paar aardige opnamen liggen van een van zijn vorige keren. Dat merkt bij die kranten geen mens, zo snel wordt hij niet ouder, en bovendien: wie avonddienst heeft, kijkt toch geen televisie. Toon heeft altijd dezelfde snor, en hij draagt altijd hetzelfde, zwarte pak en hetzelfde, vrolijke vlinderdasje.’
Of Toon Hermans er de volgende ochtend weer net zo prachtig bij stond in de ochtendbladen als eerdere keren, herinner ik me niet. Later heeft mijn oom nog een aantal jaren een dependance van de Palthe-stomerijen beheerd en had hij een bestelauto om vieze kleren bij klanten op te halen en om ze daar later schoon en wel weer terug te brengen. Ik heb toen voor 75 gulden een vergroter en alles wat daar aan bakken, maatbekers en chemicaliën bij hoorde, van hem overgenomen, waarvan ik bij het werk aan mijn fotoproject Objectief Nederland nog veel plezier heb gehad.

Op 22 juni werd in het Rijksmuseum Reinjan Mulder’s fotoboek Objectief Nederland – Objective Netherlands gepresenteerd. Vanaf 24 juni is daar nu zijn tentoonstelling Objectief Nederland te zien.
Dit verhaal werd eerder op de site geplaatst op 20 mei.
Voor meer informatie zie: Uitgeverij Babel & Voss.    

Eén reactie

  1. Leuk stukje, Reinjan.
    Wat ik weet, is dat ik nog foto’s heb gemaakt met zijn oude fotospullen. Mijn vader had ook een Rolleiflex, en een fotodroger en een grote vergrotingskoker.
    Ja, hij was erg creatief in het bedenken van nieuws. Een ander verhaal over hem is dat hij toen er weinig nieuws was in de stad een oude auto en een paar mensen regelde die deze auto snel van de Valentijnskade af duwden. Mijn vader maakte toen foto’s van de berging door de brandweer die op de voorpagina van Het Parool terecht kwamen. Samen met Piet Lust.
    Gefeliciteerd met de tentoonstelling in het Rijksmuseum.
    Rein Mulder jr.

Geef een reactie