De geboorte van Marek van der Jagt

In het eind juli 2011 verschenen derde nummer van het tijdschrift ‘Blauwe Maandagen’ legt Babel & Voss uitgever Reinjan Mulder (voorheen De Geus) uit hoe de schrijver Marek van der Jagt aan zijn naam is gekomen, en hoe een paar bezoeken aan het Zuid-duitse plaatsje Schliersee aan de basis liggen van Van der Jagts eerste roman: ‘De geschiedenis van mijn kaalheid’. Hieronder een fragment.
Door Reinjan Mulder
Hoe vestig je als uitgever de aandacht op een boek dat Arnon Grunberg voor je schrijft zónder ergens de naam van Grunberg te laten vallen. En: waarom zou je dat – bij zo’n bekende succesauteur – eigenlijk doen?

Reinjan Mulder overhandigt Arnon Grunberg het eerste exmplaar van Marke van der Jagts 'Gstaad 95-98'  (foto Martin Voigt)

Reinjan Mulder overhandigt Arnon Grunberg het eerste exemplaar van Marek van der Jagts ‘Gstaad 95-98’ (foto Martin Voigt)

Om met de laatste vraag te beginnen. In NRC Handelsblad verscheen  in 1999 een stuk van Arnon Grunberg over de Poolse schrijver Jerzy Kosinski dat de sleutel tot een antwoord biedt. Toen ik het las, vroeg ik me af of het niet over hemzelf ging. Het begint met een aantal vragen. ‘Mag je jezelf verzinnen? Mag je je autobiografie verzinnen? Mag je je verleden vervalsen? Mag je je uitgeven voor iemand die je niet bent, hooguit iemand die je zou willen zijn, al weet je zelfs dat op het eind niet meer zeker?’
Jerzy Kosinski, zo bleek uit een biografie die Grunberg besprak, had in latere jaren een essentieel deel van zijn jeugd in Polen verzonnen. In Amerika was zijn boek De geverfde vogel, over een Pools jongetje in de Tweede Wereldoorlog, daarom als autobiografisch opgevat, en Kosinski was er de man niet naar geweest om dat tegen ook maar enigszins te spreken. Uiteindelijk raakte hij toch nog in zijn eigen leugens verstrikt en zag hij geen andere uitweg dan zich in zijn bad te verdrinken.
Met de creatie van het alter ego Marek van der Jagt in datzelfde jaar 1999 hoopte Arnon Grunberg een dergelijke afloop voor te blijven. Hij vond dat je je eigen biografie mocht verzinnen, zolang je de regie daarover maar in handen hield. Ook Grunbergs boeken en leven dreigden in 1999 onontwarbaar door elkaar te gaan lopen, maar hij zag daar wel een oplossing voor. ‘Er lopen mensen rond,’ schreef hij in zijn stuk, ‘die hun leven te danken hebben aan het feit dat ze op een bepaald moment in hun leven zichzelf verzonnen hebben, hun verleden vervalsten en zich uitgaven voor iemand die ze op dat moment niet waren.’ Dat was precies hij zelf mee bezig was. Door een alter ego te kiezen met een andere biografie en dit alter ego een autobiografisch boek te laten schrijven kon hij, hoe pathetisch dat misschien ook klinkt, zijn eigen leven veilig stellen.
Maar dat kon hij alleen maar als ik, zijn uitgever in die dagen, die nieuwe identiteit volledig zou respecteren. Al gauw stond boven de faxen die ik hem schreef dan ook niet meer ‘Beste Arnon’ maar ‘Geachte heer Van der Jagt’, en schreven we elkaar vrijwel alleen nog maar zwaar gefictionaliseerde brieven in de u-vorm.
Zo kreeg ik op 25 mei 1999 een fax van Arnon die begon met de woorden:
‘Zeer geachte heer Mulder
Hartelijk dank voor uw fax. Uw informatie is juist. Ik ben inderdaad bezig met een roman, en een voorproeve van die roman zal ik u op 1 juni per fax doen toekomen. Ik heb onlangs mijn woning in Wenen moeten verlaten, het appartement zou brandgevaarlijk zijn omdat de elektrische bedrading verouderd is. Ik heb tijdelijk mijn intrek genomen in een jeugdherberg, maar hoop binnen tien dagen een nieuwe woning te hebben gevonden. Ik ben dus nogal ambulant dezer dagen.’
Opmerkelijk is ook wat Van der Jagt de ‘zeer geachte heer Mulder ‘vervolgens over ‘zijn’ moeder schrijft:
‘In het tweede jaar [van mijn filosofiestudie R.M.] overleed tijdens een rondreis door Egypte mijn moeder. Ik moest naar Egypte afreizen om mijn vader terzijde te staan, ben een tijd in Cairo blijven hangen en toen ik weer terugkwam in Wenen schenen mij mijn studie en de universiteit hopeloos verouderd. Het kan natuurlijk ook dat ik tot de ontdekking kwam dat ik nooit de geniale filosoof zou worden die ik eens hoopte te worden.’
Kennelijk moest de plot van De geschiedenis van mijn kaalheid in mei 1999 nog grotendeels uitgedacht worden, maar al wel stond vast dat Marek van der Jagt’s moeder dood zou zijn.
Geuzenkrant
Zoals afgesproken werd in de aanbiedingsteksten voor Van der Jagts eerste boek bij De Geus geen enkele hint gegeven dat achter onze debutant wel eens de succesvolle schrijver van Blauwe Maandagen en Figuranten kon schuilgaan. Al was dat natuurlijk met pijn ons hart, zelfs van dit ‘unique selling point’, zoals dat in de uitgeverswereld heet, deden we afstand.
Maar het ‘merk’ Marek van der Jagt moest natuurlijk wel goed worden ‘neergezet’. En dat ging de allereerste keer dat we het probeerden al meteen bijna mis. In de Geuzenkrant, een vooral door ons zelf volgeschreven promotie-uitgave, had ik een half jaar voor De geschiedenis van mijn kaalheid zou verschijnen, een ‘Brief aan mijn redacteur’ van de hand van Van der Jagt gepland. Voor de kenners: de titel verwijst naar een brief die Gerard Reve ooit publiceerde. Daaruit zou de geïnteresseerde lezer moeten afleiden dat er een interessante Nederlandstalige schrijver tot ons Nederlandse fonds was toegetreden, een Nederlandstalige jongeman die na het mislukken van zijn filosofiestudie in een Weense broodfabriek werkte.
De Geuzenkrant werd in die jaren voor veel geld meegeniet in het hart van Vrij Nederland en aangevuld met onze eigen distributiekanalen, onze mailing-list en de nodige bevriende boekhandels, zouden we via Mareks brief tienduizenden, zo niet honderdduizenden lezers vast aan zijn curieuze naam kunnen laten wennen.

Aanvankelijk was de naam die Arnon Grunberg voor zijn heteroniem koos, overigens nog wat curieuzer dan Van der Jagt en ook nog wat onuitspreekbaarder.  Grunberg had mij in een fax eerst nog de naam ‘Marek Prepon’ voorgesteld: ‘Woonachtig in een klein plaatsje in Frankrijk’.
Ik had hem die naam toen sterk afgeraden. ‘Marek is goed,’ schreef ik op 17 februari 1999. ‘Hij kan een Poolse moeder hebben. Maar een Poolse achternaam is lastiger. De meeste Polen verkopen, ook bij De Geus, aanzienlijk slechter dan ze op grond van hun werk verdienen. Wat dacht je van Marek Vervoort, Marek Lut, Marek van Duren, Marek Pinto Scholtbacht, Marek van Santen, Marek Zeijlmaker […] etc.?’ Ik noemde at random wat achternamen van buurtgenoten en schoolvriendjes van mijn zoon.
Daarop kreeg ik van Arnon deze fax:
‘Geachte heer Mulder, geachte uitgever,
Marek van der Jagt.
(van der is ook goed internationaal, vooral in Amerika zijn ze dol op van der)
Verder, toch maar woonachtig in Wenen, na uw inspirerende beschrijvingen van de koude oorlog, Joschka Fischer, een waarlijk eloquente politicus en de Südbahnhof, ik zal binnenkort een geheime missie naar Wenen ondernemen.
Wat is de volgende stap?
Een officiële brief, per fax aan u, bij de Geus?
Ik zal voor de correspondentie een ander lettertype uitkiezen, het enige wat u moet doen is de bovenkant van de fax verwijderen, zodat niemand kan zien dat de faxen eigenlijk uit Amerika komen. Ik geloof dat een spel tot het einde gespeeld dient te  worden. Hoeveel mensen bij de Geus zullen weten wie Marek van der Jagt is?
Hopelijk hoor ik van u,
Hoogachtend,
Met vriendelijke groet,
Marek van der Jagt (voorheen AG)
PS Ik zou Marek van der Jagt voornamelijk laten publiceren in obscure Oostenrijkse blaadjes. Anders is het te makkelijk traceerbaar. Dat hij onze uitvinding is.’
Een dag eerder had ik Arnon geschreven dat Wenen volgens mij een zeer geschikte  stad was als woonoord. ‘Ik was er laatst op doortocht naar Polen, toen ik Milosz ging opzoeken. Vooral rond het Südbahnhof komt nog altijd ongeveer heel Oost- en Middeneuropa samen.’

Wordt vervolgd in: De geboorte van Marek van der Jagt (2) en in ‘Blauwe Maandagen 3’, verschijnt eind mei 2011. Zie over het ontstaan van Marek van der Jagt ook: Hoe Arnon Grunberg opnieuw begon

Geef een reactie