Een door collaboratie besmet huis in Gent – Over Stefan Hertmans’ caleidoscopische roman De opgang

Richard Birnstengel, Bezettende Duitse militairen bij een open auto

Door Reinjan Mulder
Recensie van: Stefan Hertmans, De opgang, uitg. De Bezige Bij, 2020, 
Aan Armando dankt het Nederlands taalgebied het interessante begrip ‘schuldig landschap’. Prozaïsche mensen willen nog wel eens tegenspreken dat landschappen schuldig kunnen zijn, mensen zijn schuldig, volgens hen, en huizen, wegen en bomen zijn dingen, en kunnen geen schuld hebben. Maar wie wat meer gevoel heeft voor poëtische associaties en symboliek, die snapt meteen wat Armando met zijn schuldige landschap bedoelde. Voor hen zijn niet alleen ‘de muur van Mussert’, het Reichsparteitagsgelände in Neurenberg en de Utrechtse Maliebaan besmet, maar ook de anonieme stukken bos rondom het voormalige Kamp Amersfoort of de bomen langs de spoorlijn naar Westerbork: plekken die het ook niet kunnen helpen dat daar in de nazitijd gewetenloze mensen hebben rondgelopen om gevaarlijke ideeën uit te broeden of onschuldigen af te maken, maar die nooit meer zullen loskomen van onaangename bijgedachten bij mensen die maar al te goed weten wat daar ooit is gebeurd, bijvoorbeeld doordat ze boeken hebben gelezen over die griezelige ideeën en over de verschrikkelijke gevolgen daarvan.
De Vlaamse schrijver Stefan Hertmans, die niet toevallig ook dichter is, is zo’n schrijver die in zijn boeken stil kan blijven staan bij de levenloze objecten waaraan associaties kleven met hun vroegere gebruikers. Dat gebeurde toen hij erachter kwam dat hij twintig jaar lang in een huis had gewoond dat de Vlaamse SS’er Willem Verhulst en zijn gezin had gehuisvest, de directeur van de gelijkgeschakelde radio-distributie in Vlaanderen tijdens de Bezetting, een verklikker aan de Duitse Sicherheitsdienst en andere Kommendaturen, en bovendien, schrijft Hertmans kort en  parafraserend, een ‘jodenjager voor de Waffen SS’.
Toen hij het besmette huis in 1979 als arme schrijver in uitgewoonde en vervallen staat kocht, was Stefan Hertmans zich van die geschiedenis nog niet bewust. Hij had zelf de oorlog niet meegemaakt, hij is van 1951, en in de tijd van zijn aankoop was hij met andere dingen bezig dan het bruine verleden van zijn vaderland. Maar toen hij 21 jaar later het boek las dat een van zijn Gentse hoogleraren over zijn collaborerende vader had geschreven, Zoon van een ‘foute’ Vlaming, veranderde dat. Met terugwerkende kracht kreeg het huis waarin hij zo lang met zijn familie had gewoond, een veel beladener betekenis voor hem.

Dat kantelende perspectief ontstond niet ineens, lezen we in De Opgang, de roman die hij vorig jaar over zijn vroegere huis publiceerde, maar pas geleidelijk. Langzaam schieten hem, beetje bij beetje, in de jaren die op zijn ontdekking volgen, steeds meer details te binnen van het huis, vanaf zijn allereerste bezoek aan het pand in gezelschap van een spraakzame notaris tot aan zijn vertrek. Hertmans weet die details vaak schitterend te beschrijven, met sterke beelden en fraaie adjectieven.
Dat langzame doordringen in de geschiedenis komt vooral doordat Hertmans – of zijn literaire alter ego – tijdens dit proces besluit dat hij de man om wie het gaat graag wil ‘leren begrijpen’. Wat de SS’er Willem Verhulst allemaal voor kwalijks heeft uitgespookt tijdens de oorlog – en ook al daarvóór – dat bespreekt Hertmans slechts summier, en vaak citerend, maar des te meer doet hij zijn best om door te dringen in zijn motieven en zijn achtergronden, in zijn werdegang als zoon van een Vlaamse diamantslijper, gediscrimineerd door Franstalige klasgenootjes en al jong gegrepen door de Vlaamse zaak. Zo probeert Hertmans de voortekenen te herkennen, waaruit zou zijn af te leiden welk noodlot, maar ook welk drama aan zijn vroegere woonhuis kleven. Steeds meer goed-burgerlijke en onschuldig ogende details verliezen op deze manier hun onschuld, om achteraf besmet te raken door wat de hoofdbewoner in de Duitse bezettingstijd deed.

Richard Birnstengel, Duitse militairen op het marktplein

Behalve veel fragmentarische herinneringen van de auteur aan de tijd dat hij het huis bewoonde, is in De opgang ook veel aanvullende informatie verwekt, afkomstig uit allerhande lectuur en onderzoek achteraf. Niet alleen las Stefan Hertmans na zijn vertrek uit het huis de – soms sterk gekleurde – memoires van Willems zoon Adriaan Verhulst, ook knoopte hij vriendschappen aan met een van de twee dochters van de collaborateur, en leest hij in de dagboeken en herinneringen van Willems vijf jaar oudere, uit Nederland afkomstige vrouw Harmina (‘Mientje’) Wijers en zijn negen jaar jongere, van het fascisme idolate minnares Greta (‘Griet’) Vantomme.
Vooral voor Verhulsts vrouw Mientje en haar kinderen moet dat een moeilijke positie zijn geweest, spreken en schrijven over een man en vader in een tijd dat er nog maar weinig respect is voor zijn inzet voor het nationaal socialisme en de Vlaamse zaak. Stefan Hertmans noemt het een tragedie: ‘Incipit tragoedia. De politieke tragedie van een gezin.’

Die tragedie zal er mede toe hebben bijgedragen dat Hertmans uiteindelijk nog zo lang aan het boek heeft gewerkt. Hij wilde zich zo goed mogelijk in hun moeilijke dilemma’s verdiepen, en hij doet dat ook. Hij mocht hun vertrouwen niet beschamen, maar kon aan de andere kant niet voorbijgaan aan wat Verhulst uiteindelijk allemaal op zijn kerfstok blijkt te hebben gehad.
Alle vijf staan Hertmans belangrijkste getuigen, de vrouw, de drie kinderen en de vriendin, weer anders in het verhaal dat in De opgang wordt verteld, van bewonderend (de minnares), via vergoelijkend (de zoon) en afzijdig (de vrouw) tot kritisch (de dochters).
Mooi is dan hoe Stefan Hertmans toch ook voor de kortzichtigheid van de zoon nog het nodige begrip kan opbrengen: Hoe meer ik Adri’s memoires ter hand neem, hoe meer het me opvalt wat hij allemaal niet grindig heeft kunnen of willen doordenken. Alsof schuld erfelijk is en hij niet bij machte was om te torsen wat hij op zich nam: een zoon met het dode gewicht van zijn vader op de schouders. Pijn ligt in de stilet tussen de woorden van zijn getuigenis.’ 

Stefan Hertmans’ caleidoscopische beeld van het gezin Verhulst dat op deze manier ontstaat, wordt pas tegen het eind van de roman afgezet tegen wat de auteur ten slotte aan feitelijks over zijn voorganger in het vermaledijde huis in de archieven vindt. Dan wordt pas de kloof zichtbaar tussen de vergoelijkende beelden die Verhulst en de zijnen van zijn levensloop schetsen en de zware telastelegging in zijn politieke strafzaak. Een strafzaak die zal uitlopen op een – nooit voltrokken – doodvonnis voor het actieve lid van de Waffen SS Willem Verhulst, de man die werd ontmaskerd als een verraderlijke V-Mannen Vlaamse spion, die niet terugschrok voor het gebruik van geweld en die verantwoordelijk was voor het verhoren en martelen van vele verzetsmensen.
De opgang is een prachtig boek over goed en kwaad in tijden van oorlog en bezetting, zonder dat het al te nadrukkelijk een oordeel velt over de bevlogen opportunisten in ons Vlaamse buurland. Zeker zo veel gaat het over de schone schijn die veel collaborateurs ook na de oorlog nog weten hoog te houden, over het al dan niet oprechte geloof in hun zaak, en over de soms onbegrijpelijke blindheid waarmee ze blijven terugkijken op hun glorietijd in dienst van de bezetter.

De recensie van Stefan Hertmans’ De opgang verscheen eerder op literair Weblog Tzum 

 

 

Geef een reactie