U vraagt, wij draaien – De eeuwige jukebox van Nobelprijswinnaar 2019 Peter Handke

Uitgever Vic van de Reijt (40) bij zijn jukebox

Door Reinjan Mulder
Toen in 1990 Peter Handkes ‘vertelling’ Versuch über die Jukebox verscheen, was dat niet het eerste boek van de nieuwe Nobelprijsinnaar over de moeizame weg die naar de gelukzaligheid leidt. Ook in de jaren daarvoor had hij al aandacht besteed aan zijn zoektocht naar innerlijke rust. Maar nooit eerder wees hij de lezer daarbij op een route die zo dicht langs de afgrond van het alledaagse, het banale loopt als toen. In zijn Essay over de jukebox, zoals het later in vertaling ging heten, bracht Handke niet alleen een ode aan de Engelse en Amerikaanse popmuziek waarmee hij in de jaren zestig was opgegroeid, dat deden er meer, maar hij bezong ook in goed gekozen bewoordingen de gelegenheden  waar deze muziek naar zijn overtuiging het best tot zijn recht kwam. Na een lange aanloop vol aarzelingen en omtrekkende bewegingen zingt hij in zijn bescheiden boek opeens luidkeels de lof van de Amerikaanse jukeboxen. De lichtgevende altaren van merken met namen als als Wurlitzer en Seeburg, die lang geleden hun kunnen toonden in Handkes vroegere woonplaats Salzburg, maar die sindsdien alleen nog maar te vinden zijn in de meest verlaten cafés en koffiehuizen, aan de rand van grote steden of in andere praktisch onvindbare gelegenheden.
Gemeenschappelijk aan dit soort locaties is dat het verbale contact tussen de bezoekers er tot een minimum beperkt blijft. Het enige wat de chauffeurs, de soldaten en wat ooit gastarbeiders heette in zo’n zaak verbindt, is de mechanisch voortgebracht muziek uit het verstofte apparaat tegen de muur.
Toen ik het boek kort na verschijnen las en besprak in NRC Handelsblad, zag ik het als een vervolg op Handkes eerder verschenen Versuch über die Müdigkeit en dat is het natuurlijk ook. Maar wel met één belangrijk verschil: het boek heeft als ondertitel Erzählung gekregen. Het essay over de jukebox had anders dan zijn vorige boek de vorm van een vertelling. Handke zag dit keer af van een traditioneel ‘vertoog’, in welke vorm dan ook, maar hij had zijn toevlucht tot een verhaal genomen. Een verhaal over iemand als hijzelf, die omstreeks zijn vijftigste tot de conclusie komt dat hij de gelukkigste uren van zijn leven heeft doorgebracht in de nabijheid van jukeboxen.
Daardoor kon hij beter dan in een essay uiteenzetten wat de jukebox voor hem betekend had. Het geluid van de jukebox, zo schrijft hij, bracht de al wat oudere man in hem in niets minder dan extase, in een vorm van totale onthechting.
De overgave aan de muziek die de jukebox bewerkstelligde bij Handkes hoofdpersoon, deed mij, toen ik het las, bijna denken een religieuze bekering. De man in het boek wordt zo goed als één met de stampende, dreunende muziek uit de diepte van de glazen kast:

Dat, dit lied, deze klank, dat ben ik nu: met deze stemmen, deze hamonieën ben ik geworden wie ik ben, zoals nog nooit tevoren.’

Tijdens de reizen die middelbare man in zijn lange leven heeft gemaakt, door nabije en verre landen, fungeerde jukebox steeds weer als een rustpunt. Zoals andere mensen bij aankomst in een vreemde stad onmiddelijk naar het kerkhof gaan, of naar het station, zo gaat hij altijd als eerste naar een café met een Wurlitzer. Het klikken van de starthendel, het heen en weer schuiven op zoek naar de bestelde plaat in de buik van het apparaat, het kantelen, het neerleggen en het ruisen voor de eerste tonen klinken, het geeft hem allemaal een opperste gevoel van tevredenheid.
Zoiets zou in essay een nogal geëxalteerde indruk kunnen maken, maar door de verhaalvorm die Peter Handke hanteert, gebeurt dat niet.
Daar komt bij dat die extase, die totale overgave aan de muziek, pas helemaal aan het eind van het boek intreedt. Nadat Handke in het begin alleen maar heeft aangegeven dat hij de bijzondere ervaringen die zijn hoofdpersoon met de jukebox heeft onder woorden wil brengen, stelt hij die ervaringen daarna heel treiterend keer op keer uit. Alsof het verfijnde pornografie is, wat hij schrijft, wordt het totale opgaan in de muziek steeds weer even vertraagd, en wanneer het dan eindelijk zover is, vallen de hevige bewoordingen die hij daarvoor gebruikt je al bijna niet meer op, zozeer ga je met de emoties van de hoofdpersoon mee: één voel je je worden met de hoge gitaartonen van ‘de mooie, vreemde man’ Chuck Berry, één met de harmonieën van The Beatles, en één met het wrange gekreun van reggaezanger Bob Marley.
Wie wist nou dat het allemaal zo mooi kon zijn!

Maar voor het dan eindelijk zover is, in eerste helft van het boek, schrijft Peter Handke, als gezegd, eerst vooral over allerlei ontberingen. Aanvankelijk gaat het boek een tijd lang over de verteller van het verhaal, de schrijver, de man die in het najaar van 1989 met de bus naar Soria reist, een stadje in Noord-Spanje. Daar wil hij in alle rust zijn visie op jukebox uitwerken. Hoewel iedereen in zijn omgeving hem voor gek verklaart, wil hij daar een groot essay schijven over het fenomeen jukebox.
Het interessante aan dit eerste stuk is, dat het maar nauwelijks over muziek gaat, of over jukeboxen, maar des te neer over de eisen waaraan een essay zou moeten voldoen. Het is bijna een essay over het schrijven van essays. Waarmee moet de schrijver van een essay beginnen? Moet hij veel feitenkennis in zijn betoog verwerken? In dat geval zou hij moeten verwijzen naar Amerikaanse standaardwerken over jukeboxen die er vast wel zullen zijn. Met stukken over de oorsprong van het apparaat in Amerika ten tijde van de drooglegging, toen de grote dansgelegenheden wrden gesloten, en er veel illegale cafés ontsonden die op een andere manier voor hun dansmuziek moesten zorgen.
Al snel heeft de schijver door dat hij dat soort informatie maar beter achterwege kan laten. Die doet er niet toe, voor hem. Het gaat hem eerder om zijn eigen beleving van het apparaat. Wat betekent de jukebox voor hem?
Even speelt hij nog met het idee om van zijn verhaal een dialoog te maken, een spel van vraag en antwoord. Maar dat zou hem niet veel verder helpen, realiseert hij zich.
Ook overweegt hij even om op een verhaal met een alwetende verteller over te gaan, maar ook dat levert niet het gewenst resultaat, zodat hij uiteindelijk toch maar vasthoudt aan de vertelvorm, omdat dit genre hem als de schrijver die hij is het beste ligt. Waarbij hij dan nog het voordeel heeft dat hij alles in de verleden tijd kan vertellen, wat naar zijn idee een veel aangenamer ritme in zijn vertelling brengt.

Het zal duidelijk zijn dat Peter Handke in dit – lange – begingedeelte meteen de rechtvaardiging geeft van zijn eigen keuze voor de vertelvorm. Ook hem is het kennelijk niet gelukt om in zijn boek een sluitende redenering over het genot van de jukebox op te zetten, zodat het de verhaalvorm is geweest die ook hem uit de impasse heeft gehaald: wie eenmaal een verhaal vertelt, kan zonder veel bezwaren afzien van lange, kloppende redeningen, en in een verhaal is het ook geen bezwaar om van een duidelijke structuur of een chronologie af te zien.
Alles wat de schrijver onderweg tijdens zijn busreis te binnenschiet kan zo een plaats krijgen in het verhaal en het verhaal krijgt er zo ook meteen wat meer kleur van, doordat we steeds kunnen lezen onder welke omstandigheden de soms wat abstacte ideeën over het effeect van muziek en de herinneringen aan jukeboxen zijn opgekomen.
Wat overigens niet wil zeggen dat de schrijver op zijn reis niet ook geregeld wordt gekweld door twijfels aan wat hem te binnen schiet. Is het onderwerp dat hij zo unverfroren te lijft gaat, eigenlijk wel belangrijk genoeg? Want wat is nu helemaal een jukebox? Het jaar waarin de man op reis is, is 1989, als in Berlijn na 26 jaar de muur valt, en half Europa geschiedenis schrijft. Kan hij dan niet beter de andere kant op reizen zodat hij middenin de politieke woelingen terecht komt?
In de fragmenten die aan deze twijfels zijn gewijd zien we al de eerste verwijten terug die Handke zelf in de loop der jaren zijn gemaakt. Niet alleen in 1996, toen hij op het hoogteput van de Joegoslavische burgeroorlog, een boek schreef over een romantische en spirituele wintereis naar het door velen gehate Servië, maar ook al in de jaren tachtig. Jarenlang zijn de Oostenrijkers, schrijft hij, buiten de belangrijke politieke ontwikkelingen in Europa gehouden, en net nu er eindelijk wat te haen is voor hem, vetrekt hij naar een ver, Spaans land waar geen enkele nieuwsbericht tot hem doordringt.

Het intessante aan dit boek is echter dat Handke daarin al een eerste antwoord formuleert op dit soort verwijten, die hem later nog veel feller en harder zulen treffen. Hij doet dat door een fragment dat gaat over de schaamte van de schrijver. Ook als hij over schijnbaar onbenullige dingen schrijft, miet hij zich niey van de wijs laten brengen door urgante verhalen over de actualiteit. De jukebox lijkt misschien wel een heel onbenullig apparaat, bedoeld om mensen amusement te bieden, maar ook daarin kan een groot en verwaarloosd belang schuilen. Niet voor niets rust er op de jukebox in de heersende cultuur een groot taboe. Waarom wordt er anders nooit over de jukebox in boeken geschreven?  En waarom is het apparaat op geen enkel schilderij terig te vinden?
Volgens Handke, en zijn hoofdpersoon, komt dit alleen maar omdat zijn vroegere omgeving de muziek die er in zijn jeugd uit de jukebox kwam beschouwde als on-muziek. De Engelse en Amerikaanse pop-muziek die in de jaren zesrig in de Salzburgse cafés uit dit soort machines opklonk, was geen onschuldige vrijetijdsbesteding maar een daad van verzet. In Handkes jeugd was de pop-muziek een meidum dat, net als in het Amrika van de drooglegging, de grenzen van het benauwde Oostenrijk overschreed en deze probeerde op te heffen. De pop-muziek uit de jukebox was voor hem een eerste mogelijkheid vor contact met het verre en zondige Amerika.

Met dit voorbeeld lijkt Peter Handke duidelijk te maken dat een schrijver als hij geen grotere solidariteit kan tonen met de revoluties die in Oost-Europa woeden dan door een lofzang te schrijven op The Beatles.
En hoe doet hij dat! Neem alleen al zijn mooie en originele observaties van de vele obscure verschijnselen die de klanken uit jukebozen plachten te begeleiden.
Of neem de wetmatigheden die hij ontdekt in de manier waarop de platen op de kaartjes in de jukebox worden beschreven. Zijn ze in één lettertype en op één formaat dan is de kans groot dat ze in één keer door de leverancier van de kast zijn meegeleverd en is het verder een dode jukebox. Maar zijn de kaartjes allemaal verschillende, dan zijn ze in de loop de rjaren waarschijnlijk steeds weer met kleine hoeveelheden aangevuld en ververst. De jukebox wordt dan een apparaat waar leven in zit. Alleen al alle titels van de platen in een kast bieden de geïntersseerde bezoeker een archeologie van het café waarin hij zich bevindt: aan de oudste titels is te zien wat door de jaren heen stand hield.
Het mooiste zijn volgens Peter Handke echter de schaarse handgeschreven kaartjes in de jukebox. Als er temidden van veel gedrukte kaartjes opeens één zo’n nauwelijks leesbaar, handgeschreven kaartje zit, dan weet je als toevallige cafébezoeker dat de serveerster achter de bar bij deze plaat de nodige tranen heeft vergoten.

Gebaseerd op de recensie ‘Eén worden met Chuck Berry’ van Versuch über die Jukebox, in NRC Handelsblad van 21 september 1990.  

Geef een reactie