Hoe ik roeien leerde: van de Linge en De Amstel, via de Berlagebrug en de koninklijke De Hoop naar Willem 3

Door Reinjan Mulder

De Linge bij Enspijk

Piet Mulder, De Linge bij Enspijk, ca 1970. (Collectie Baron F.J.A. van Verschuer, Mariënwaerdt)

Vijf keer heb ik in mijn korte leven leren roeien – en vier keer moest ik weer opnieuw beginnen. Alle begin is moeilijk, maar opnieuw beginnen helemaal. Daarom was de allereerste keer dat ik leerde roeien nog altijd de leukste. Op een middag na schooltijd ging ik met een vriendje mee wiens familie een schitterende mahoniehouten wherry bezat en daar kwam geen les aan te pas. We stapten vrolijk in de ranke Engelse boot, legden de rolbankjes op hun plaats, zetten een klasgenootje op het fraai versierde bankje waarop je met twee touwen het roer kon bedienen, en daar gingen we, in een prachtige cadans… richting Enspijk. De oevers schoten aan aan ons voorbij. Zo hard was ik met mijn kano nog nooit over de Linge gegaan.
Het zou heel wat jaren duren voor ik daarna ‘roeiles’ kreeg.
Dat viel niet mee. Het had moeten gebeuren bij de roeivereniging De

Amstel, in Amsterdam, de enige vereniging die ik kende, toen ik begon terug te verlangen naar het roeien.
De Amstel kende het op zichzelf sympathieke systeem van vrijwilligers die bardienst deden en in wisseldienst ook instructie gaven. Maar de harde praktijk was anders. Deze kwam erop neer dat ik geregeld voor niets in mijn eentje op de steiger stond, omdat de ingeroosterde vrijwilliger te laat naar bed was gegaan, of door de drukte was vergeten dat ik les zou hebben. En dan fietste ik maar weer langzaam naar huis, en vroeg ik me af of ik nog vaker verlof moest nemen voor niets. Na vier maanden kwam ik niet meer bij De Amstel, en informeerde daar ook nooit meer iemand waar ik bleef.
Daarom meldde ik me een paar jaar later met nieuwe moed aan bij De Berlagebrug, een roeicentrum van (toen nog) de Gemeente Amsterdam onder de gelijknamige brug over de Amstel. Dat beschikte over een flink team van ervaren – en betaalde ! – roei-instructeurs. En dat werkte beter. De instructeurs – meestal studenten – kwamen altijd opdagen, al dan niet met een kater, en zij leerden mij in één of twee jaar naar mijn gevoel heel behoorlijk roeien, zodat ik me besloot aan te melden bij de vermaarde koninklijke roei- en zeilvereniging De Hoop aan de Weesperzijde. Dat was een beetje een ‘ballenclub’, hoorde ik, maar daar kon je ook examens afleggen, en dat deed ik ook, drie keer achtereen, tot ik naar mijn gevoel een volleerd ‘skiffeur’ was.
Nu kon ik roeien – dacht ik. Van de gestuurde acht tot het wankele gladde eenpersoonbootje bootje dat met één verkeerde beweging op zijn kop zou liggen, ik mocht nu overal in. Niets of niemand kon mij nog tegenhouden.
Maar dan had ik buiten de coaches van Willem 3 gerekend.
Na een paar jaar begon De Hoop me wat tegen te staan met zijn Zuidas-advocaten, in hun Boekel-de Nerée-shirts, en besloot ik me bij Willem 3 aan te melden, een meer gemengde vereniging iets verderop aan de Amstel, met veel meer activiteiten en ook veel meer boten dan De Hoop. Elke woensdag werd daar gezellig op de sociëteit gegeten of op het grote buitenterras, en zo kon je vrienden maken ‘voor het leven’.
Van dit Willem 3 ben ik nu twee keer lid geweest. Eerst een jaar dat geheel uit dieptepunten bestond, en later een jaar met – voorzover ik dat nu kan overzien – alleen maar hoogtepunten.
Ik ben dan ook nog steeds lid van Willem 3.

Van de eerste keer dat ik lid was, inmiddels een paar jaar terug, herinner ik me vooral hoe ik, meer dan vijftig jaar nadat ik in mijn geboortedorp had leren roeien en bijna tien jaar nadat ik bij de De Hoop mijn laatste skiffexamen had afgelegd, uiteindelijk weer wanhopig mijn lidmaatschap opzegde omdat ik eerst maandenlang elke zaterdag in een loodzware wherry rondjes had moeten voorvaren in de grote vijver achter het clubgebouw, waarna ik vanaf het hoge terras via mijn instructeur te horen kreeg dat ik de volgende dag niet aan het verplichte ‘stuurexamen’ zou mogen meedoen. Volgens de voor mij onzichtbare roeicoach van de vereniging zou ik ‘kansloos’ zijn om dit examen te halen.
Ik was nog nooit voor een examen gezakt, maar nu zakte ik niet alleen voor een examen, ik mocht het niet eens afleggen.
De coach van Willem 3 had mij, zo kon ik uit de summiere toelichting afleiden, al een tijdje in de gaten gehouden, vanaf het terras boven de vijver, en was tot de conclusie gekomen dat mijn vaardigheden, ook al had ik na mijn examens bij De Hoop nog een intensieve skiffcursus op een Duits meer gevolgd bij Hans-Peter, de roeicoach van het nationale Duitse roeiteam, absoluut onvoldoende waren voor Willem 3.
Toen hij me voor het eerst in een skiff zag stappen, was zijn enige vraag geweest: ‘Heb je dat zo op De Hoop geleerd?’ En een  volgende keer zei hij, over mijn wens weer te gaan skiffen: ‘Dat moet jij niet willen… Jij bent toch de jongste niet meer?’ en hij voegde er lachend aan toe: ‘We zien ze hier weleens voorij komen, die mensen van De Hoop: dat is geen roeien.’
Ook de gestuurde acht waarin ik volgens de nieuwe leden-commissaris zou kunnen meeroeien, had opeens geen plaats meer toen ze me zagen.
Niet veel later ging ik met hangende pootjes terug naar De Hoop, waar mijn examens gelukkig nog altijd geldig waren.

Maar ik zou revanche nemen. Op de stoep voor mijn huis kwam ik een jaar geleden mijn buurman tegen, een eminente rechtssocioloog. Hij vertelde me dat hij al een tijdje in een leuke ploeg bij Willem 3 roeide, waar ze, dacht hij, nog wel een extra man konden gebruiken en de eerstvolgende woensdag nam hij me al vrolijk onder zijn arm mee naar de gevreesde club. Ik roeide twee keer met ze mee, en kon toen zonder veel problemen opnieuw terecht bij Willem 3.

Sindsdien mijd ik het hoge terras als en het daarachter liggende clubgebouw zo veel mogelijk, en kom ik alleen nog maar door de week op de steiger, als de strenge instructeurs moeten werken. En elke maandag en woensdag drink ik nu met aardige mensen cappuccino’s bij Loetje aan Amstel, in Oudekerk, soms met Sticky Toffeetaart en soms ook ‘met niets’, maar altijd met een glaasje heerlijk water van Han, de welsprekendste ober van heel Amstelland, nadat we natuurlijk eerst een prachtige roeitocht over de steeds weer veranderende Amstel hebben gemaakt, onder de Rozenoordbrug door, langs het vermaarde Kalfje, door de Grote Bocht, en verder, langs de Naald en de Molen van Oudekerk.
Weinig reden tot klagen dus, tot nu toe, al blijft het vreemd hoe dezelfde roeier door zoveel vreemd toeval zulke uiteenlopende ervaringen bij zoveel verschillende roeiclubs kan opdoen.

Verscheen eerder in kortere vorm in De Landtong, het verenigingsblad van roeivereniging Willem 3. 

Eén reactie

  1. Beste Reinjan,
    Mooi, hoe in een ‘stukje’ over een roeiloopbaan toch ook de mens zo goed naar voren komt. Je gedachten, je verwachtingen, je kijk op het leven, de ervaringen die je opdoet en hoe die bij jou binnenkomen. Het decor doet er feitelijk niet toe. Dat kan het bankwezen wezen, maar ik vind ‘het roeiwereldje’ ook een mooie. Zolang je maar details hebt, termen, geuren en kleuren. Leuk je roeiverleden uitgeschreven te zien. Een rode draad in je leven, een lange. En ja, bij De Hoop, bij Willem III, karakters en botsingen, je hebt ze overal. Misschien dat die club waarbij je ze nog het minst hebt, de club is waar je thuis zult voelen. Leuk om te lezen.
    Vriendelijke groet, Ferry (keep on rowing, and writing).

Geef een reactie