Waar James Joyce woonde

Door Reinjan Mulder
Een kennismaking met een schrijver kan op twee manieren: met de klok mee en tegen de klok in. De gedreven boekenliefhebber zal meestal tegen de klok in gaan. Hij begint met een boek. Het eindprodukt. Als hem dat bijzonder aanspreekt, raakt hij ook geintrigeerd door de schrijver. Wie is die man? En ten slotte komt hij uit bij het beginpunt, het literaire landschap. Waar heeft de schrijver gewoond, welke school heeft hij bezocht, waar heeft hij zijn boek geschreven? Wat is er, kortom, allemaal gebeurd voordat het bewonderde boek van de persen rolde?
Bij de geroutineerde reiziger zal de kennismaking eerder in de omgekeerde, in wezen veel natuurlijker richting verlopen. Hij komt in een stad die hem bevalt, hij verdiept zich in de geschiedenis, en vroeger of later merkt hij welke schrijvers er in de loop der eeuwen hebben gewoond. De vraag die hij zichzelf dan uiteindelijk stelt is: wie en wat heeft de streek die hij bezoekt voortgebracht?
James Joyce wordt de laatste jaren steeds vaker op de tweede manier bestudeerd. Eerst maakt iemand kennis met zijn hardware, de stad waar Joyce zijn jeugd heeft gesleten. Daarna koopt hij, gefascineerd, in een van de plaatselijke boekwinkels een boek over de geschiedenis. En dan kan het niet lang meer duren of hij leest iets van Joyce, een stukje Ulysses als onderschrift bij een prachtige oude foto of een stukje Dubliners als intermezzo na de beschrijving van een van de stadsdelen. En zo komt hij ten slotte toe aan het hele werk.

Deze omkering van de volgorde moet de Ierse James Joyce-kenner Vivien Igoe, voormalig curator van het Joyce Museum in Sandycove, er toe hebben geinspireerd een boek te schrijven dat hetzelfde doet. Voor haar James Joyce’s Dublin Houses and Nora Barnacle’s Galway heeft zij zich vrijwel geheel op de hardware van de schrijver geconcentreerd, de gebouwen in Dublin die iets met James Joyce te maken hebben gehad. Het verhaal dat erbij hoort, het leven van de schrijver, komt pas op de tweede plaats. En op de laatste plaats komen dan ook nog de gevolgen van dit verhaal: de invloed van de beschreven huizen op de literatuur.

Of deze werkwijze nu de juiste is of niet, het resultaat is een boek waar zelfs iemand die nog nooit van James Joyce heeft gehoord, aardigheid aan kan beleven. Neem alleen de vele Dublinse woonhuizen die er in zijn afgebeeld: een mooiere doorsnede van het Dublinse stadsleven is nauwelijks denkbaar. Uit My brother’s keeper, de in 1958 verschenen beschrijving van James’ broer Stanislaus Joyce is bekend dat vader Joyce behoorlijk dronk. Dat leidde ertoe dat hij binnen twintig jaar zijn hele vermogen erdoor had gejaagd. De verschillende huizen waarin het gezin in die jaren woonde brengen deze onstuitbare sociale neergang in beeld.
Het begint nog heel riant, aan het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw, met enkele mooie grote huizen, zoals een victoriaanse residence aan Castlewood Avenue en een pand in de luxe badplaats Bray. De tijd waarin vader Joyce nog een dure katholieke kostschool kon betalen.
Via enkele typische middenstandswoningen loopt het dan aan het eind van de eeuw uit op steeds korter wordende verblijven in steeds kleinere gribushuisjes.
Ze zegt het niet, Vivien Igoe, maar er kan maar een conclusie zijn: alleen wie op zoveel plaatsen in Dublin heeft gewoond, in zoveel verschillende milieus, is in staat een boek als Ulysses te schrijven.

In zijn ontroerende memoires vertelt Stanislaus Joyce waarom er in zijn jeugd zo vaak werd verhuisd. De vader van de Joyces betaalde de laatste jaren nooit meer huur. Na een jaar wilde de huiseigenaar dan meestal tot ontruiming overgaan, maar daar had de vader een middel tegen bedacht. Hij beloofde vrijwillig weg te gaan op voorwaarde dat de huiseigenaar verklaarde dat er geen huurachterstand was. Met die verklaring kon hij makkelijk een andere woning krijgen, waar hij dan na een jaar hetzelfde uithaalde.

Voor zover dat mogelijk was zijn in James Joyce’s Dublin Houses alle huizen opgenomen waarin Joyce zelf woonde, de kostscholen waar hij op zat, de huizen die Joyce’s vader voor zijn geboorte bewoonde, de kerk waar hij zong, alsmede de plaatsen in het stadje Galway, die op de een of andere manier te maken hebben met Joyce’s geliefde Nora Barnacle.
Hoe ver Vivien Igoe haar onderzoek naar de gebouwen van Joyce heeft uitgestrekt blijkt wel uit dit laatste hoofdstuk. Niet alleen staat daar een plaatje in van het huis in Galway dat (ten onrechte) wordt beschouwd als Nora’s geboortehuis (Nora werd in het ziekenhuis geboren), ook vinden we er het huisje van haar grootmoeder en het graf van een van haar eerste minnaars. ‘Door Nora tot Joyce’.
James Joyce’s Dublin Houses is niet het eerste boek dat over het Dublin van James Joyce is verschenen. Voor wie naar Ierland gaat is bijvoorbeeld ook heel informatief het in 1988 uitgekomen The Ulysses Guide (Methuen Paperback), waarin Albert Nicholson, de later curator van het James Joyce Museum, de tekst van de bekende roman probeert na te reizen.
Maar het bijzondere van Vivien Igoe is dat ze zich zo volledig op de gebouwde omgeving van de schrijver concentreert richt. Ze biedt daarmee een mooi tegenwicht tegen de vele psychologische studies over de schrijver van Ulysses.
Het boek is bovendien ook handig opgezet, het bevat diverse kaartjes, een plattegrond van de Suburban Rail Line, en er zijn vier korte routes uitgezet voor wie de Ierse jaren van Joyce nog eens wil nalopen.
Twintig jaren van verval in amper tien uur meebeleefd.
Daar kan – ondanks zijn 24 uur – geen Ulysses tegenop.

Viven Igoe, James Joyces Dublin Houses and Nora Barnacle’s Galway. 

Geef een reactie