De zendingsdrift van het noodlijdende dagblad Trouw
Door Reinjan Mulder
Hoe fatsoenlijk kan een krant nog zijn in een tijd van teruglopende abonnementen? Twee keer heb ik de afgelopen vijf jaar een abonnement op de op zo sympathieke krant Trouw genomen, één keer in mijn vorige huis en één keer in mijn huidige huis, en beide keren werd mij gevraagd of ik ook mijn telefoonnummer door wilde geven ‘voor controle op de bezorging’. Ik vind dat geen onredelijk verzoek – al kan ik me niet herinneren ooit door een krant te zijn gebeld met de vraag of de bezorger al langs was geweest. Wie wil er nu niet dat er af en toe gecontroleerd kan worden of een krant die je graag in je bus wilt hebben ook echt bij je bezorgd wordt?
Natuurlijk ben je altijd een beetje bevreesd dat zo’n telefoonnummer gaat zwerven en dan ook nog voor andere doeleinden gebruikt gaat woorden. Dus ik heb beide keren wel even geaarzeld om zomaar mijn nummer te geven.
Maar Trouw was een nette, ideële krant, dacht ik, met aardige, goedwillende artikelen, en met erg aardige mensen aan de telefoon, die mij beide keren volmondig beloofden dat mijn nummer nooit, nee, absoluut nooit door anderen of voor wervingsdoeleinden gebruikt zou worden.
Ik had het moeten weten: vertrouw nooit aardige mensen. En zeker niet als hun krant in één jaar tijd 5% van zijn abonnees verliest. Worden aardige mensen niet juist ingehuurd om je dingen te laten doen die voor jou niet altijd even verstandig zijn? Dat moet – zeker bij Trouw – toch al sinds de Farizeeën bekend zijn.
De afgelopen week heb ik een waterval aan ongewenste telefoontjes moeten afslaan. Binnen 24 uur werd ik maar liefst twee keer door een afgeschermd nummer gebeld: en ja hoor, twee keer het zelfde dagblad Trouw. Of het klopte dat dit adres vroeger een abonnement op Trouw had – de eerste keer vroeg de man of hij met mevrouw F., de koopster van ons oude huis, sprak, en de tweede keer wist hij al toen ik mijn naam noemde dat ik volgens zijn gegevens op mijn nieuwe adres al eens een abonnement had gehad.
Ik kan het niet helpen dat ik soms behoorlijk uit mijn doen kan raken wanneer iemand mij zomaar op ongelegen momenten voor reclames belt – zeker als dat ook nog eens vanaf een afgeschermd nummer is. Je wordt gestoord in je concentratie en je werkzaamheden, zonder dat je weet wie daarvoor verantwoordelijk is. Maar in het geval van Trouw werd ik nog eens extra treurig. Dit was toch die krant die dag in dag uit vol staat met interviews met belijdende christenen en hindoes, de krant die ons pagina’s lang opzadelt met goede adviezen voor een verantwoord en ethisch leven, en niet in de laatste plaats: de krant die zulke aardige mensen op de abonnementenafdeling had die je verzekerden dat ze je op je geheime nummer nooit, nee helemaal nooit met werving zouden lastig vallen?
Toen ik eenmaal van mijn schok bekomend was, besloot ik eens aan mijn ongewenste beller te vragen met wie precies ik eigenlijk de eer had.
Met ‘Henk Ammerlaan’, hoorde ik, na enig aandringen.
Maar of hij nu direct voor Trouw werkte of voor een bel-bueau, wilde deze Henk Ammerlaan niet zeggen. En ook niet vanwaar of op wiens kantoor hij belde: ‘Dat vertel ik u niet.’
Maar hij belde wel namens Trouw, zei hij nog eens, en hij wilde mij maar wat graag weer een abonnement op Trouw verkopen.
Uit armoede ben ik maar eens op internet op zoek gegaan naar de Henk Ammerlaan die mij bij Trouw of waar dan ook gebeld zou kunnen hebben.
Als hij mij vanuit zijn hinderlaag hinderlijk volgt, wil ik me graag kunnen verdedigen. Terugschieten.
Er is een wielrenner, zie ik, die Henk Ammerlaan heet of heette. Er is een Henk Ammerlaan die in Canada woont. En er is één Henk Ammerlaan helemaal in South Carolina. Maar dan zie ik wie ik hebben moet: er is ook een, zo te zien, wat oudere Henk Ammerlaan, een man met een coltrui en een klein baardje die op Facebook laat weten dat hij ‘alleen bepaalde informatie’ met iedereen deelt.
Dat moet ‘mijn’ Henk Ammerlaan zijn. De man in de hinderlaag. Ik voel het. De Henk Ammerlaan die mij en waarschijnlijk ook vele anderen op een ongelegen moment heimelijk vanaf een afgeschermd nummer namens het dagblad Trouw belt om hem dan niet meer los te laten. Iemand die weet hoe gevaarlijk het is als andere mensen zo maar alles van je weten, maar die wel zelf zijn oude dag vult met het lastig vallen van andere mensen die het nog wat drukker hebben dan hij.
Op zijn foto op Facebook zie ik mijn Henk Ammerlaan in zijn eentje bij een pannetje met eten zitten, aan een met kranten bedekt tafeltje in een kaal, verlaten schuurtje met een half open deur.
Hé, Henk Ammerlaan, denk ik, wie je ook bent en waar je ook woont, je bent bij dezen gewaarschuwd! Jij mag dan alles van mij weten, Henk Ammerlaan, waar ik woon, waar ik woonde, welke krant ik wanneer las, en ook wie mijn oude huis een jaar geleden van ons heeft gekocht, maar ik ken nu ten minste je gezicht, en je baardje, en je pannetje eten. En als ik je ooit nog eens ergens tegenkom, hoed je dan maar. Ooit hoop ik jou met je belcentrale nog eens integraal in te pakken, Henk Ammerlaan, in honderden oude, vergeelde nummers van dat mooie dagblad Trouw van je.
En dan zal ik ook nog wat afgewerkte stroken tickertape om je heen wikkelen, zodat je geen één vinger meer over hebt om mij nóg eens ongewenst op te piepen, en langdurig te onderhouden over mijn – volgens jullie – verstoorde verhouding tot het dagblad Trouw.
Precies een week na het tweede telefoontje. De telefoon gaat, onze vaste lijn. Ik ben niet thuis, maar mijn vrouw neemt op. ‘Met het dagblad Trouw, spreek ik met mevrouw Mulder?’