Meesterproef van A.F.Th. van der Heijden – De dans van de harken

Door Reinjan Mulder
Recensie van A.F.Th. van der Heijden, Advocaat van de Hanen 
Advocaten hebben een moeilijk beroep. Ze moeten hun weg zoeken in de vele wetboeken die in hun vak een rol spelen. Maar ze moeten ook, en dat is vaak aanzienlijk lastiger, hun weg weten te vinden temidden van de vele partijen die in een rechtszaak tegenover elkaar komen te staan. Elke advocaat heeft te maken met cliënten. Mensen die hun lot voor enige tijd in zijn handen leggen, maar hem van de ene op de andere dag ook weer kunnen afdanken. Hij krijgt te maken met de tegenpartij van zijn cliënten, mensen die in hem de vertegenwoordiger van het kwaad zullen zien. Hij kan te maken krijgen met een advocaat van de tegenpartij, iemand die hem op grond van zijn rol moet voorhouden dat zijn opvattingen en verwachtingen nergens op gebaseerd zijn. In strafzaken stoot de advocaat op mensen van de politie en de justitie, die onvriendelijk tegen hem zijn omdat ze snel een bewijs rond willen hebben. En dan moet de advocaat ook nog rekening houden met de rechterlijke macht, die hem niet alleen tijdens de zitting, maar ook later, op elk moment in zijn loopbaan dwars kan zitten. De advocaat is, kortom, het middelpunt van een strijd. Dat wordt nog eens duidelijk bevestigd door het boek Advocaat van de hanen van A.F.Th. van der Heijden, dat vanaf

vandaag in de boekwinkels ligt.
Advocaat van de hanen
is een nieuw, en wederom zeer omvangrijk deel in Van der Heydens romancyclus De tandeloze tijd. Tot nu verschenen in deze cyclus twee delen en een proloog, maar dit is plotseling al het vierde deel. Het derde deel van de cyclus blijkt de schrijver meer moeite te kosten dan was voorzien, zodat het is ingehaald door zijn opvolger. Advocaat van de hanen is net als de voorafgaande delen op zichzelf te lezen. Er is een nieuwe hoofdpersoon, de advocaat Ernst Quispel, en alleen de bijrollen worden vervuld door enkele oude bekenden. De Brabantse student en junk Albert Egberts duikt weer op, inmiddels afgekikt en uitgegroeid tot een gevierd toneelschrijver. Ook zijn vriendin Zwanet is er weer, maar tot ieders verrassing is ze getrouwd met de advocaat.
De periode waarin het verhaal zich afspeelt ligt voor een groot deel na de slag om de Blauwbrug. De eerste helft bestrijkt anderhalve maand uit het woelige voorjaar van 1985. Een gearresteerde actievoerder komt onder onopgehelderde omstandigheden in een politiecel te overlijden en de advocaat om wie het gaat wordt door de ouders van de overledene gevraagd hun belangen te behartigen.
De intrige en de ambiance in dit deel zijn, zoals de schrijver elders heeft aangegeven, voor een belangrijk deel gebaseerd op de gebeurtenissen rond de dood van de Amsterdamse kraker Hans Kok. Net als indertijd in Amsterdam gebeurde, wordt in het boek het lichaam van de overledene overhaast op Kommervlucht (Zorgvlied) begraven. De bewaarders die ’s nachts op het politiebureau dienst hadden, blijken onjuiste verklaringen te hebben afgelegd. De politie probeert de indruk te wekken dat het om een drugsgebruiker ging. Het onderzoek naar de doodsoorzaak van het Gerechtelijk Laboratorium blijkt ondeugdelijk. Er is een vertrouwensarts. Er komt een contra-expertise. En de zaak wordt overgenomen door de Rijksrecherche (“matennaaiers”).
Wat Van der Heijden zelf aan de historische feiten toevoegt, is vooral de rol van de advocaat. In de roman is dat iemand geworden die uiteindelijk in al zijn taken tekort schiet. Hij verspeelt het vertrouwen van zijn cliënten. Het actiewezen belaagt hem. Maar hij verspeelt ook het vertrouwen van de andere partijen in het juridische steekspel. Voor de justitie en een groot deel van de publieke opinie identificeert hij zich veel te veel met de kraakbeweging. En voor de Orde van Advocaten heeft hij ten slotte alle geloofwaardigheid verloren. Aan het eind van het boek wordt hij uit zijn functie ontheven.
De oorzaak van de ondergang van de advocaat kan niet speciaal worden toegeschreven aan één van de partijen met wie hij te maken krijgt. Die oorzaak is de advocaat zelf. Want met hoeveel partijen een advocaat ook rekening moet houden, elke advocaat weet dat de gevaarlijkste tegenpartij verscholen zit in hemzelf. Zijn eigen persoon is in het steekspel dat van hem wordt verwacht de partij die hem het hinderlijkst voor de voeten kan lopen. Een zelfstandig gevestigde advocaat kan last krijgen van sympathieën en antipathieën voor bepaalde mensen en standpunten. Hij kan zich te veel fixeren op het vergroten van zijn inkomen. Hij kan oververmoeid raken. Depressief. Hij kan vrezen zijn vrienden en verwanten teleur te stellen. En hij moet rekening houden met zijn constitutie.
Dat is dan ook precies wat er met de advocaat uit het boek verkeerd gaat. Van der Heijden laat zien hoe hij zich bij zijn beroepsmatig handelen veel te sterk laat leiden door zijn persoonlijke behoeftes. In de eerste plaats zijn dat behoeftes aan grote hoeveelheden drank, daarnaast snakt hij naar tederheid. Het gevolg is dat hij zijn eerste roeping verzaakt. Tijdsbeeld Ernst Quispel, zo wordt meteen in het prachtige eerste hoofdstuk duidelijk, is zwaar verslaafd aan de alcohol. Hij noemt zichzelf een kwartaaldrinker, een dipsomaan. Maanden lang kan hij zonder één druppel drank, maar dan gaat het plotseling mis. Hij stort zich in een drankavontuur dat enkele weken aanhoudt. In het begin gaat alles nog goed. Hij is eufoor en niemand heeft er last van. Hij neemt grote hoeveelheden geld van zijn rekening. Schaft zich dure kleren aan en begint aan een zegetocht langs cafés en nachtgelegenheden waar geen eind aan lijkt te komen.
Maar dan komt de kater, en, nog erger, de kater na de kater. Vele bladzijden zijn gevuld met beschrijvingen van deze misère. En het verveelt geen moment. Tijdens de dronkenschap schieten er bij de advocaat in hoog tempo wilde gedachten door zijn hoofd die, de een na de ander, duidelijk maken wat er aan zijn huidige toestand vooraf is gegaan.
Ook de zorgvuldige beschrijving van de juridische klippen waar Ernst Quispel tussendoor moet laveren, maakt Advocaat van de hanen tot fascinerende lectuur.
Het belangrijkste is echter dat de roman “een tijdsbeeld” geeft. Ik weet het, het is eerder over de boeken van Van der Heijden gezegd, maar ik ontkom er ook nu niet aan. De roman is niet alleen zomaar een boek over zomaar een advocaat die willekeurige cliënten verloochent. Het geeft ook een haarscherp en kritisch beeld van een hele generatie advocaten en een hele generatie cliënten. Ik weet niet hoe Van der Heijden zich in zijn onderwerp heeft verdiept, maar hij heeft het perfect gedaan. Ik denk niet dat dat er een wetenschappelijke studie bestaat die de dilemma’s van de moderne rechtshelper beter weergeeft dan dit boek. Ernst Quispel komt in het boek naar voren als een typische vertegenwoordiger van de moderne, verlichte advocatuur zoals die in de jaren zeventig is opgebloeid. Afkomstig uit een traditioneel milieu, geschoold in een gezagsgetrouw vak, en volwassen geworden in het studentencorps, sympathiseert hij met het subversieve. Hij denkt dat er meer is in het leven dan een snelle carrière.
Ernst Quispel is, als zovelen van zijn generatie, een onderdrukt romanticus. Hij wordt erg geboeid door popmuziek. Nergens voelt hij zich zo goed als in de onmiddellijke nabijheid van punkers, krakers en anarchisten. “Quispel hield van die jongens als ze zo waren. Ze gaven vorm, maar op een andere manier, aan zijn eigen anarchisme van deze weken.”
Zo staan ook de actievoerders uit het boek voor een hele generatie actievoerders. Ooit waren zulke actievoerders nog mensen die de maatschappij wilden veranderen met blaadjes, knuppels of gebalde vuisten. De straat op om het winterpaleis te bestormen.
Maar die tijd is, zoals het boek laat zien, voorbij. Ze hebben nu hun eigen advocaten die het uiterste uit het wetboek weten te halen. In het wilde weg slaan ze met korte gedingen om zich heen. Nadat hij een carrière in de maatschap van zijn vader doelbewust heeft laten lopen, heeft Ernst Quispel zich op de sociale advocatuur gestort. In de Amsterdamse volkswijk De Pijp heeft hij een winkeltje geopend, en hij heeft inmiddels enige bekendheid doordat hij zaken met een politiek kantje heeft gedaan. Hij heeft een vriend verdedigd die een mislukte moordaanslag op een ultrarechtse politicus heeft gepleegd. Quispel, die van te voren wist dat de aanslag plaats zou vinden, heeft de verdediging op zich genomen om de motieven van de dader duidelijk te maken. Een proces als vorm van politieke actie.
Als het verhaal begint, midden jaren tachtig, zijn de wildste jaren van het actiewezen echter al weer achter de rug. De advocaat is inmiddels, ook heel karakteristiek, van zijn winkeltje in de Pijp naar een imposanter kantoor op een gracht verhuisd, maar tussen de lonender zaken door houdt hij zijn oude liefde in ere. Als het zo uitkomt doet hij nog steeds politieke zaken. Als hij het gezag kan dwarszitten, zal hij het niet laten. De actievoerders die hij verdedigt, zijn punkers die net als hij zelf, gebruik maken van het leegstaande huis van bewaring aan de Amsterdamse Havenstraat. Jongens en meisjes uit de betere milieus, met gescheurde kleren en veiligheidsspelden, zware spijkerschoenen en grote hanekammen. Inderdaad: hanen.
In het boek komt een intrigerende alinea voor over de manier van kleden en de manier van dansen van de punks, die een goede indruk geeft van Van der Heijdens scherpe waarnemingsvermogen en zijn uitgelaten, bijna onstuitbare schrijfstijl. In zijn bewoordingen wordt de dans een waar ritueel een hanengevecht: “(-) ze spraken geen woord met elkaar. Wel veranderden ze voortdurend, als op een afgesproken teken, van plaats. Met hun stokmagere lijven en wijd uitstaande hoofdtooien deden ze Quispel nog het meest aan harken denken — niet de harken die het grind effenden, of waarmee dorre takjes tussen rozenstruiken werden verwijderd, maar de waaiers van gespleten bamboe die dienden tot het verzamelen van afgesneden gras. Ze hadden ook de houterigheid van harken, zoals ze zich voortbewogen met het hoofd voorzichtig in balans gehouden op die dunne steel van een nek, die weer geschraagd werd door angstwekkend frêle schouders en sleutelbeenderen. Daaronder daalde een soort omgekeerde dubbele trap af naar de navel, vrijwel altijd een waakzaam oog zichtbaar onder de zoom van een kinder-T-shirt. In de broekspijpen, eveneens opzettelijk te kort, bewogen dunne benen, nog wat onzeker en ongelovig na de agressieve groei van de puberteit. Ze scharnierden traag, onwillig boven de zware schoen: gewichten die de magere kinderen met hun naar de hemel uitstaande stralenkrans op de aarde hielden.” Ook de politieke situatie is aan de werkelijkheid uit de jaren tachtig ontleend. De overheid van Van der Heijden wordt door de publieke opinie gedwongen het plotseling opkomende gebrek aan gevangeniscellen zo snel mogelijk op te heffen. Het voor afbraak bestemde gebouw moet daarom in zijn oude functie worden hersteld. Als de gebruikers zich daartegen verzetten, wordt een confrontatie onvermijdelijk. Binnen in het complex treffen de gebruikers voorbereidingen voor zwaar en desnoods gewelddadig verweer. Buiten maakt de politie zich op voor een ontruiming met hoogwerkers. Voor hij het weet is de advocaat niet langer de juridische vertegenwoordiger van de bezetters. Hij wordt zelf een bezetter. Hij is advocaat en cliënt tegelijk. Hij is aanwezig bij de vergaderingen, hoort van de illegale plannen, en geeft hier en daar een klein advies. Voor de bezetters is hij echter nog altijd een vertegenwoordiger van de buitenwereld. “Altijd de behulpzame meneer spelen, hè. Sloof je maar niet zo uit, hoor. Zodra jouw karwei hier gedaan is, meester, ben ik lucht voor je (-) Jij doet het ook maar voor je vreten, anders nergens voor.”
Ongewild verandert de advocaat ten slotte in een kroongetuige. Als de ontruiming door de politie eenmaal is begonnen, begeeft hij zich midden in het krijgsgewoel. Hij geniet van het schouwspel, de oprukkende slagordes, en wordt samen met twee andere arrestanten door de politie in een busje naar het bureau afgevoerd. Onder een valse naam moet hij een nacht in een politiecel doorbrengen, waar hij getuige is van het dodelijk incident.

Als je deze passages van het boek leest, zie je onwillekeurig de honderden krantekoppen van de afgelopen jaren aan je voorbij trekken. Falende politiechefs. Liegende burgemeesters. Opgewonden voorlichters. Je ziet tientallen gezichten van bestaande advocaten voor je. Advocaten die door hun cliënten onder druk worden gezet. Advocaten die met korte gedingen dreigen. Advocaten die zich met hun cliënten identificeren. En, hoe het komt komt het, maar het werkt.
Het boek geeft een intrigerend beeld van het Amsterdam van de jaren tachtig. Toch, dit alles blijft een bijzaak vergeleken met wat het eigenlijke thema van het boek is, en vermoedelijk ook van de hele romancyclus. Dit hoofdthema is de verslaving. De verslaving waar de advocaat aan lijdt en de verslaving van zijn vriend, de toneelschijver. De advocaat zou zijn conflicten met krakers en politiemensen nog wel te boven zijn gekomen, als hij niet worstelde met dat wat diep in hem zat. Zijn verlangen naar een euforisch gevoel, een roes. Door zijn besluit wederom een verslaafde tot hoofdpersoon van een roman te maken, legt A.F.Th. van der Heijden, hoe veel nieuwe elementen er verder ook in het boek zitten, een rechtstreekse verband met de De slag om de Blauwbrug, de in 1983 verschenen proloog van de romancyclus. Toen ging het nog alleen om een heroïneverslaafde, een jongen die met een schaar auto’s openbrak om zijn heroïnegebruik te kunnen betalen. Nu gaat het om zijn tegenvoeter, een bijzonder soort alcoholist. Maar de achtergronden zijn hetzelfde. De verklaring die de advocaat voor zijn gedrag geeft, is dat hij zijn periodieke drift nodig heeft om niet blasé te worden. Door één keer per jaar zeer veel te drinken creëert hij een tegengif. Het maakt hem doodmoe en dat stelt hem in staat om maanden achtereen hard te werken.
In een lang gesprek tegen het eind van het boek, proberen de advocaat en Albert Egberts er achter te komen wat hen ooit de verslaving indreef. Albert Egberts vertelt hoe hij op zoek was naar “een primitief en authentiek soort beweging in mijn dagelijks bestaan.” De noodzakelijke beweging van de jacht, een bijna filosofische keuze tegen de gedwongen stilstand die ons in een eeuw van snelheid wordt opgelegd. “Soms moet je, uit louter zelfbehoud, honger creëren in plaats van stillen” Maar wat hij had willen vinden kwam er niet uit. “Het was beweging zoals een klok beweegt: moordend gelijkmatig via een opgewonden mechanisme, terwijl het ding zelf roerloos tegen de schouw gekruisigd blijft.” Hij geeft zelfs aan dat zijn moordaanslag op de rechtse politicus tot een dergelijke filosofische keuze is terug te voeren. Zijn diepste wens was om na de aanslag opgesloten te worden. Ver van de vrijheid die hij niet aankon. Hij concludeert: “Je ziet, het is moeilijk een held te vinden van deze tijd.”
Advocaat van de hanen is een dik boek. Ik heb het niet kunnen natrekken, maar ik heb de indruk dat het de dikste Nederlandse roman van 1990 is. Je kunt dat een verdienste noemen. Ik betwijfel dat. Hoe interessant het onderwerp ook is, en hoeveel mooie beschrijvingen Van der Heijden ook geeft, ik kan me niet aan de verdenking ontrekken dat de schrijver iets te veel gefixeerd is geweest op kwantiteit. Hij heeft waarschijnlijk records willen breken. Het gevolg is dat nu nogal wat bladzijden in het boek voorkomen die op zichzelf aardige anekdotes bevatten, redenerinkjes of kleine korte verhalen, maar die in het geheel goed gemist zouden kunnen worden. Sterker: ze houden het verhaal soms onnodig op. De eerste twintig bladzijden van het Tweede Boek, bijvoorbeeld, zijn voor het verloop van het verhaal volstrekt overbodig.
Ook het idee dat Advocaat van de hanen op verschillende plaatsen moest aansluiten bij de vorige delen van de cyclus heeft naar mijn idee niet altijd even goed gewerkt. Er worden nu vaak zijdelings mensen beschreven die ook in de vorige delen voorkwamen, maar die je nu alleen maar kunt verklaren als concessies aan het totale project. Niemand mocht over het hoofd worden gezien. Als ik het voor het zeggen had gehad, zou ik van de 570 bladzijden die het boek nu telt, er zeker honderd weg hebben gelaten.
Maar ook als er zoveel bladzijden uit hadden gekund, blijven er nog altijd een kleine vijfhonderd vrijwel volmaakte bladzijden over.

Verscheen eerder in NRC Handelsblad van 3 januari 2001

Geef een reactie