Renate Rubinstein: standvastig maar wendbaar

Door Reinjan Miulder
Recensie van: Renate Rubinstein: Mijn beter ik. Verspreide stukken 1952-1990. Uitg. Meulenhoff. 813 blz. 

Hoe zou Renate Rubinstein nu over Harry Mulisch hebben geschreven? Die vraag dringt zich op bij het lezen van de royale, achthonderd bladzijden dikke verzameling van tijdens haar leven nooit gebundelde stukken Mijn beter ik. Harry Mulisch is, naast Gerard Reve, Adolf Hitler, Eichmann, Simon Carmiggelt en F. Weinreb, een van de meest voorkomende namen in het register, maar wat waardering betreft staat hij zeker niet aan de top. ‘Eén kwart waarheid en driekwart apekool’ noemt Rubinstein drie jaar voor haar dood wat Harry Mulisch over Cuba schreef. En in een ouder stukje beschrijft ze sarcastisch hoe Harry Mulisch in 1969 tijdens een gezellig avondje op De Kring samen met Peter Schat en Hein Donner het uitmoorden van Chinezen vergoelijkt.Maar wat zou ze nu schrijven? Zou ze hem bij het verschijnen van De ontdekking van de hemel nog eens hebben ingepeperd dat hij niet kritisch genoeg tegenover de dictatuur op Cuba stond, waarmee ze zich aan de zijde van haar aartsrivaal Hugo Brandt Corstius zou scharen?

En hoe zou ze hebben geschreven over de koninklijke ontvangst van de voormalige revolutionair Harry Mulisch in het Paleis in Brussel? Zou ze haar voormalige medestrijder in de Weinreb-zaak Aad Nuis hebben gehekeld, die de schrijver daar als hoogste gezagsdrager lof toezwaaide?Het karakteristieke (voor sommigen irritante en voor anderen aantrekkelijke) aan Renate Rubinstein is, dat het antwoord op deze vragen niet te geven is. Zoals uit de bijna tweehonderd nu gebundelde stukken duidelijk wordt, heeft de in 1990 overleden columniste altijd iets onberekenbaars gehad. Ze kon standpunten en vriendschappen heel lang koesteren. Haar loyaliteit kende soms geen grenzen.
Maar in andere gevallen kon ze abrupt van standpunt of loyaliteit veranderen. Het bekendste voorbeeld is haar verzet tegen het huwelijk van Beatrix en Claus, dat ze zonder veel plichtplegingen opgaf toen haar door het hof werd gevraagd een boekje te schrijven over het resultaat van dit huwelijk, Willem Alexander.
Waarin zit dat verschil in standvastigheid? Waarom is Renate Rubinstein haar eenmaal ingenomen standpunten ondanks hun onhoudbaarheid soms trouw gebleven, en was ze op andere tijden een uiterst wendbare, onafhankelijke denkster?

Het enige wat uit Mijn beter ik duidelijk wordt is dat haar persoonlijke lotgevallen bij haar opinies vaak een doorslaggevende rol speelden. In de bijna veertig jaar die de stukken beslaan, van haar eerste stuk in Het Parool van 1952 tot haar laatste over de zaak Van Doorn in Vrij Nederland kun je vaststellen dat haar standpunt verklaarbaarder wordt naarmate ze meer uit eigen ervaring en waarneming spreekt. Haar plotseling zo sympatiserende houding tegenover het koningshuis lijkt te zijn voorgekomen uit een uitnodiging van het hof om over een boekje te komen praten. En zo zie je dat ook in haar op het eerste gezicht onvoorspelbare opvattingen over huwelijk, echtscheiding en alimentatie persoonlijke ervaringen de doorslag moeten hebben geven.
Dat betekent niet dat Rubinstein in haar oordeel zelfstandiger en beter was, naarmate ze schreef over onderwerpen die verder van haar af stonden. Juist aan het eind van haar schrijverschap, toen ze door haar ziekte en haar echtscheidingen alles dreigde te verliezen, vond ze de heldere, begrijpelijke toon die zo veel lezers aansprak. Ze zou nooit zo goed over verhoudingen hebben geschreven als ze nooit alleen was geweest.

De keerzijde daarvan is dat je de loop van haar opinies niet altijd kunt volgen als je niet weet wat er aan ten grondslag heeft gelegen. Wat dat betreft zijn de stukken die uit het begin van haar schrijversloopbaan in het boek zijn opgenomen voor iemand als ik die ze destijds niet in de krant of een tijdschrift heeft gelezen, een openbaring. Rubinstein is dan nog de verstandige, soms bijna te verstandige essayist, die zonder schroom grote onderwerpen als jodendom en antisemitisme te lijf gaat en daar zonder al te veel kleerscheuren op te lopen standpun-ten over formuleert.
De nu verschenen bundel waarmee uitgeverij Meulenhoff de in 1993 begonnen serie ‘Verzameld Werk’ afsluit, is een beperkte selectie uit al het werk van Rubinstein dat tijdens haar leven niet gebundeld is. Volgens de bezorgers, Meulenhoff-redacteur Tilly Hermans en Rubinstein-biograaf Hans Goedkoop, zouden alle ongebundelde stukken meer dan drieduizend bladzijden hebben gevergd. Verder is er ook een herdruk van het postuum verschenen Mijn beter ik in opgenomen, over haar verhouding met Simon Carmiggelt.
Of de selectie representatief is voor Rubinsteins bijna veertigjarig schrijverschap is moeilijk te zeggen. De bezorgers, die zich hebben laten bijstaan door Rubinsteins voormalige vertrouwelingen Aad Nuis en Joop Goudsblom, zeggen jammer genoeg niet wat hun criteria zijn geweest. Is er op kwaliteit geselecteerd, op relevantie voor deze tijd of op stukken die achteraf verstandig of voorspellend zijn geweest?
Verstandig was in ieder geval het slot van haar stuk over haar ontmoeting met Mulisch, Donner en Schat op De Kring in 1969. Renate Rubinstein houdt daarin de mogelijkheid open dat ze twintig jaar later nog eens nostalgisch terug zal denken aan deze avond onder saloncommunisten.

Misschien had ze haar vete met Mulisch, net als die met Donner vlak voor zijn dood, omstreeks deze tijd wel helemaal bijgelegd.

Verscheen eerder in NRC Handelsblad van 26 januari 1996

Geef een reactie