J. Bernlef’s ‘Cellojaren’: het gemis dat zich doet voelen wanneer het verleden voorgoed voorbij is

Door Reinjan Mulder
Recensie van: J. Bernlef, Cellojaren, Querido, 1995
SOMMIGE VERHALEN UIT Cellojaren, de nieuwe bundel van J. Bernlef, hebben een eenvoudig na te vertellen plot. Een van moord op zijn vriendin verdachte taxichauffeur laat in het ultrakorte ‘Een overlevende’ aan zijn advocaat weten dat hij niet alleen een leven beëindigd heeft, dat van zijn vriendin, maar ook een nieuw leven geschapen heeft: zijn eigen, dat verloren was gegaan toen hij merkte dat zijn vriendin heimelijk een ander had. De chauffeur heeft het bij dit soort zaken vaker voorkomende gevoel dat de moord niet door hem is gepleegd maar door iemand anders: ‘(-) op het moment van de moord was hij een dode, iemand die zich zelf tot leven wekt door een ander van het leven te beroven’.
Ook de intrige van het langere ‘De drie galerieën’ is vrij eenvoudig. Een net afgestudeerde schilder belandt in een circuit van malafide kunstgalerieën en merkt daar dat de aard van zijn werk er nauwelijks toe te doet. De galerieën zorgen er tegen betaling voor dat de schilder kan voldoen aan de eis dat hij drie keer heeft geëxposeerd, zodat hij voor subsidie in aanmerking komt. Het enige probleem is dat hij naar zijn eigen idee zijn vorm nog niet heeft gevonden.
Deze verhalen zijn niet de beste verhalen uit Cellojaren. Ze leunen op een simpel, weinig oorspronkelijk idee dat braaf en in vlakke bewoordingen is uitgewerkt. Je leest onopvallende beschrijvingen, een paar dialogen en wat bleek commentaar en daar blijft het bij. Wat een dramatisch personage had kunnen worden, een moordenaar, wordt ‘iemand die zichzelf tot leven wekt door een ander van het leven te beroven’. En waar in de bundel satire wordt bedreven, blijkt deze ronduit flauw. Een verhaal als ‘De drie galerieën’ met zijn kritiek op het subsidiestelsel mist elke felheid en brutaliteit, waarmee het genre genietbaar had kunnen worden.
Aangrijpender zijn de verhalen uit Cellojaren waarin Bernlef zich begeeft op het veel moeilijker onder woorden te brengen terrein van de menselijke gewaarwordingen. In deze verhalen, die gelukkig meer dan de helft van de bundel uitmaken, concentreert hij zich op de wisselwerking die kan ontstaan tussen mensen en hun omgeving, op de verhouding tussen voorwerpen en mensen, en op de wisselende manieren waarop dit soort veranderingen en verhoudingen worden waargenomen en herinnerd. Het korte verhaal ‘Scènes uit het leven van mrs. W.’ beschrijft bijvoorbeeld hoe het verblijf in andermans huis je beetje bij beetje leert wie de afwezige eigenaar is. Elk object voegt iets toe aan het beeld dat je van hem hebt totdat je hem beter kent dan wie ook.

In een ander verhaal, ‘Een portret op afstand’, laat Bernlef zien hoe de herinnering aan iemand en de beelden die we van hem hebben elkaar voortdurend in de weg kunnen zitten en hoe deze strijd nu eens in het voordeel van het ene en dan weer in dat van het andere kan uitvallen.
In deze categorie verhalen gaat het Bernlef in de eerste plaats om een weergave van de werking van ons geheugen en onze fantasie. Maar daarnaast probeert hij ook bepaalde melancholieke gevoelens onder woorden te brengen die uit de werking van het geheugen kunnen voorkomen. Het gemis dat zich kan doen voelen wanneer duidelijk wordt wat uit het verleden voorgoed voorbij is, het verdriet om het broze karakter van de fantasie, of de verbazing over de gebrekkige manier waarop de gevoelens die opkomen onder woorden gebracht moeten worden.
Een terugkerend element in deze verhalen is de rol die het uiterlijk bij deze processen speelt: het omhulsel waarin de dingen en de mensen zich schuil houden. In sommige verhalen onderzoekt Bernlef bijvoorbeeld in hoeverre je een herinnering aan iets of iemand ongestraft kunt overplanten op iets of iemand anders. Hij vraagt zich af of je verandert door een ander lichaam of een andere naam te krijgen, een andere verschijningsvorm. Een paar keer laat hij een geliefde in gedachte vervangen door een ander. Hij verdiept zich in het proces van het ouder worden. En hij beschrijft de hallucinaties die kunnen optreden wanneer je je geliefde mist.
Een beproefd middel waarmee sommigen van zijn personages proberen vat te krijgen op hun omgeving is het tekenen en schilderen. In de tweede afdeling van de bundel, net als de bundel zelf ‘Cellojaren’ geheten, groeit het werken naar model uit tot een hoofdmotief, wanneer Bernlef in tien korte verhalen de verhouding tussen een aantal bekende kunstenaars en hun model beschrijft. Te herkennen zijn onder anderen Bonnard en zijn nooit ouder wordende vrouw Marthe en de Vlaming Rik Wouters en zijn geliefde Nel.
In deze ijle, bijna plotloze verhalen beproeft Bernlef een fragmentarische, tastende manier van schrijven die dicht in de buurt komt van zijn poëzie. De belangrijkste gebeurtenis kan al een wisseling van het perspectief of een omslaan van een stemming zijn. Al lezend ben je er zo getuige van hoe de verteller steeds weer op zoek gaat naar een beeld of een formulering die kan aangeven wat hij voelt. En vindt hij zo’n beeld, dan is het vaak weer een tijdelijk beeld. Elke omschrijving kan altijd door een andere worden ingehaald, tot de omschrijvingen vrijwel los komen te staan van het verhaal waar ze in voorkomen.
Een hoogtepunt is in dit opzicht het tweede verhaal van de bundel, ‘Koud vuur’. Bernlef laat daarin een Nederlander na 25 jaar terugkeren naar een Zweeds stadje waar hij als jonge man een geheimzinnige, kortstondige liefde heeft beleefd. Als hij er aan het slot achter komt wat er van zijn geliefde is geworden, speelt dat al bijna geen rol meer. In de loop van zijn verblijf heeft hij steeds sterker gemerkt hoe zijn verblijf in het stadje wordt gekleurd door zijn herinneringen. Zijn reis loopt uit op een kleine catastrofe door de kracht van de betekenissen die hij aan zijn koude omgeving toekent.

Verscheen eerder in NRC Handelsblad van 24 november 1995.


Geef een reactie