Cynthia Mc Leod: Hoe duur was de suiker

Door Reinjan Mulder
Recensie van: Cynthia Mc Leod: Hoe duur was de suiker? Uitg. Conserve. 302 blz.

De achttiende eeuw was de economische bloeitijd van Suriname. Nadat het land in 1667 een Nederlandse kolonie was geworden, werden langs de kust meer dan 400 plantages gesticht die in de loop van enkele decennia tot grote resultaten kwamen. Vele duizenden slaven werden ingezet bij het verbouwen en verwerken van suiker en koffie en de winsten waren enorm.
Minder bekend is dat vrij veel plantages in handen waren van Portugese joden. In de zojuist in Nederland verschenen historische roman Hoe duur was de suiker? beschrijft de Surinaamse schrijfster Cynthia Mc Leod-Ferrier (Paramaribo, 1936) vijftien jaren uit het leven van zo’n Surinaams-joodse familie in de achttiende eeuw. Het boek is gebaseerd op vele jaren archiefonderzoek in Nederland en Amerika en biedt een onthullend beeld van het dagelijks leven in dit deel van het koloniale rijk.
Kenmerkend voor de meeste joden in Suriname was dat ze daar al voor de Nederlanders via Brazilië naar toe waren gekomen en omdat ze, anders dan de Engelsen en Nederlanders, geen eigen vaderland hadden, stelden ze zich in op een duurzaam verblijf. Tijdens de ontwikkeling van de plantages vormden zij een welvarende gemeenschap die zich slechts bij uitzondering met niet-joden inliet. In restaurants hadden ze hun eigen afdelingen met kosjer eten, ze trouwden zo veel mogelijk onder elkaar en in het binnenland stichtten ze vol goede moed de stad Joden Savanna, het ‘Jeruzalem aan de Rivier’.

In Hoe duur was de suiker? is dit allemaal terug te vinden. Het gegeven van het verhaal is welhaast klassiek. Twee even oude stiefzusjes groeien samen op een plantage op, maar als ze groot zijn richten ze op uiteenlopende manieren hun leven in. Het ene meisje is het toppunt van degelijkheid. Zij huwt een lieve, rechtstreeks uit Nederland afkomstige administrateur en vindt het geluk in Paramaribo. Het andere meisje is een frivole feestgangster. Na enkele kortstondige avontuurtjes trouwt ze met een oude joodse plantagebezitter. Als hun huwelijk om voor de hand liggende redenen stukloopt, verkoopt de man zijn bezittingen om zich met een slavin in een klein huisje terug te trekken. De vrouw naar wie alle mannen dongen, blijft eenzaam achter.
Cynthia Mc Leod, die van gemengd joods-hindoestaanse afkomst is, jaren lang Nederlands doceerde aan het De Miranda Lyceum in Suriname en gehuwd was met een Surinaamse diplomaat, heeft onmiskenbaar een groot vertellerstalent. Ze schrijft een traditioneel, ingehouden, en weemoedig stemmend Nederlands zoals je dat bijna alleen nog maar bij voormalige kolonialen tegenkomt. De dialogen van de slaven zijn in de Surinaamse editie in het Sranan.

Wat de roman nog aan waarde doet winnen, is haar visie op de gecompliceerde en steeds weer verschuivende sociale verhoudingen in het achttiende-eeuwse Suriname. Mc Leod laat in haar boek zien hoe subtiel het leven in Suriname was georganiseerd tijdens de bloeitijd van de plantagecultuur, wat daarin de zwakke schakels waren en wat de ondergang heeft ingeluid. Bijna even belangrijk als de twee meisjes en hun familieleden zijn in het boek de vele slaven op wie hun onbezorgde bestaan steunt. Mc Leod voert eerst nog betrekkelijk afstandelijk een aantal plantageslaven op die met weinig voedsel en harde zweepslagen tot hogere prestaties worden gedwongen. Maar daarna beschrijft ze met een bewonderenswaardig inlevingsvermogen het leven van de zogeheten huisslaven op de plantages. Aanvankelijk hebben die op de plantages ook hun eigen gemeenschappen gehad, maar als het boek ophoudt, aan het eind van de eeuw, vloeien deze meer en meer met de gemeenschap van de planters samen. Een enkele blanke probeert nog krampachtig aan de totale rechteloosheid vast te houden, maar de meesten zoeken naar manieren om de scheidslijnen met de negers te verzachten of weg te nemen.

Het boek legt daarmee de wortels van de huidige Surinaamse maatschappij bloot. Voor Surinamers is het de eerste moderne roman over hun geschiedenis. Dat verklaart ook het grote succes dat het boek nu al jarenlang in Suriname heeft. Sinds Hoe duur was de suiker? in 1987 in Paramaribo verscheen, zijn er al meer dan 12.000 exemplaren van verkocht. Bij een bevolking van 600.000 mensen, die over het algemeen niet op romans zijn ingesteld, is zoiets nog niet eerder voorgekomen.
Voor de ondergang van de planterscultuur zoals die zich in de tweede helft van achttiende eeuw begon af te tekenen, geeft het boek verschillende oorzaken. Mc Leod geeft een beeld van de financieel-economische ontwikkeling, die maakt dat veel plantages in die tijd buiten hun krachten beginnen te groeien. De Nederlandse banken geven op een gegeven moment te makkelijk krediet aan de planters zonder dat ze daar een deugdelijk toezicht aan koppelden.
Een andere factor is het toenemend verzet van de slaven tegen hun tewerkstelling. Naarmate de plantages groter worden, lopen de slaven vaker weg om zich in het oerwoud bij de bosnegers aan te sluiten. Het Nederlandse gezag kan daartegen niet veel anders doen dan militairen sturen om de vluchtelingen met geweld in het gareel te dwingen. De massale aanwezigheid van Nederlandse militairen vormt dan echter weer een verdere ondermijning van de oude plantersmentaliteit.

Ten slotte is er de humanitaire instelling van veel Nederlanders. Dit is zonder twijfel het meest omstreden onderdeel van het boek. Zowel onder de militairen als onder de nieuw aangekomen administrateurs bevinden zich in de visie van Mc Leod veel mensen die zich beginnen te ergeren aan de slavernij. Zo krijgt de man van het brave meisje bij het zien van zijn huisslaaf steeds meer last van gevoelens van rechtvaardigheid. Ook één van de Nederlandse soldaten die in Suriname heeft dienstgenomen om de zwarten mores te leren, wordt voor hij het weet door gewetensbezwaren gekweld.
De passages over dit soort nobele Nederlandse blanken doen soms wel erg zoet aan. In ieder mens zou toch ergens een zwarte kant moeten schuilen. Maar in Mc Leods opzet is dit misschien een onmogelijk gezichtspunt. Zij gaat in haar boek uit van het goede. In al haar personages wil ze iets redelijks ontdekken.
In de huidige fase van de Surinaamse geschiedenis lijkt mij dat een mooi en nuttig standpunt.

Verscheen eerder in NRC Handelsblad van 30 juni 1995. 

Geef een reactie