Tweede roman van Frans Kellendonk – Het spook in het boekenmagazijn

Door Reinjan Mulder
Recensie van Frans Kellendonk, Letter en Geest. Een spookverhaal. Uitg. Meulenhoff, 1982.
Letter en Geest,
de tweede roman van Frans Kellendonk, speelt zich af in een groot, saai gebouw, waar orde en overzichtelijkheid heersen: een wetenschappelijke bibliotheek. Een wereld, zuiverder dan de buitenwereld: ‘alles staat er, compact teruggebracht tot de zesentwintig letters van het alfabet, gestold en onveranderlijk’. ‘Ons gebouw’ noemt Kellendonk het nadrukkelijk in de eerste zin, in een poging vertrouwdheid te suggereren.
Die eerste zin van het boek verschaft nog op een andere manier stevigheid. Het gebouw, zo lezen we, ligt aan een gracht die uitkomt in de Rijn, en de Rijn staat, zoals bekend, in verbinding met de zee. Aldus ontstaat een directe relatie tussen de boeken in de bibliotheek en de wijde wereld. Wie zou er na deze informatie nog aan de functie en de zin van ‘ons gebouw’ twijfelen?
Het vertrouwen in de realiteit van het gebouw zal echter niet lang meer duren. Na de eerste pogingen om de plaats van de handeling in een herkenbaar, wereldwijd systeem onder te brengen, begint er een opeenvolging van mysterieuze ontwikkelingen. Er ontstaan raadsels, er doen zich hallucinaties voor, en het personeel van de bibliotheek moet zich met leugens en fantasieën staande houden.
Op de laatste bladzijde blijft de lezer, daartoe uitgenodigd door de auteur, met het uitgelezen boek in zijn handen achter, overtuigd dat alles een verzinsel was: ‘De lezer klapt het boek dicht dat urenlang zijn lichaam is geweest en blaast zijn laatste adem uit. Zijn ziel is verhuisd naar een lichaam dat van hem alleen is.’ De hoofdpersoon van het boek, de dertigjarige Mandaat, heeft de lezer 110 bladzijden lang op sleeptouw genomen langs bureaus, boekenkasten, kaartsystemen en kantines en wijkt nu plotseling voor een onbekende treinreiziger in de vermomming van een landloper. Het verhaal stokt, onvoltooid, net als de vele korte geschiedenissen die in de loop van het boek zijn verteld. Het gaat niet om de waarheid, het gaat juist om de leugens ‘De waarheid kun je ook opzoeken in een encyclopedie. Maar in een leugen legt iemand zijn hele ziel bloot.’

Vervanger
Er is een parallel tussen het slot en het begin van het boek. Aan het begin vindt er ook een mysterieuze gedaantewisseling plaats. De jonge academicus Mandaat begint zijn werkzaamheden aan het wetenschappelijk instituut als vervanger van de op merkwaardige wijze verdwenen vakreferent Germaanse talen, de heer Brugman. Mandaats optreden hangt onlosmakelijk samen met het afwezig zijn van Brugman. Toen Brugman nog dagelijks zijn werk aan de systematische catalogus verrichtte, leidde Mandaat een onzichtbaar bestaan in een kamer zonder uitzicht, maar nu Mandaat eenmaal zijn werk heeft overgenomen is het enige wat er nog van Brugman wordt vernomen zijn spookverschijning, ’s Avonds laat tussen de boeken van het magazijn ziet Mandaat zijn schim bewegen. Brugman is de geest die de letters tot leven wekt.
Op de kop af honderd dagen duurt het ‘mandaat’ van Mandaat. Dan komt er aan zijn rijk een einde. Brugman overlijdt en hoewel Mandaat de uitnodiging krijgt zijn functie voorgoed over te nemen, moet het einde van de vakreferent tegelijk zijn eigen einde zijn. Zijn naam is zijn noodlot. Hij verdwijnt weer in de vergetelheid, nadat hij nog één vergeefse poging heeft gedaan om met een sterk verhaal in het geheugen van zijn collega’s van de bibliotheek door te dringen.
De ondertitel van Letter en Geest is ‘Een spookverhaal’. Dat is misleidend. Het zou associaties kunnen wekken met de negentiende-eeuwse griezelverhalen, die hun kracht voor een deel ontleenden aan inmiddels vrijwel verdwenen angsten en taboes. Een traditioneel spookverhaal zou nu makkelijk de lachlust opwekken. Letter en Geest doet dat echter niet. Het spookverhaal van Kellendonk is dan ook een moderne Nederlandse variant op het thema. Het spook, dat ’s avonds laat door de boekenmagazijnen waart, is slechts van ondergeschikt belang. Het functioneren van een bibliotheek en de pogingen van het personeel om zich met fantasieën staande te houden zijn daarentegen veel belangrijker motieven. De onmacht van de hoofdpersonen en hun gewoontes om door middel van de verbeelding kleur te brengen in hun bestaan zijn het spook in de magazijnen gaan overheersen. ‘Iedereen die hier komt werken heeft het elders niet gehaald. Ik ook, hoor. En u zult ook mislukt zijn als u het al niet bent,’ zegt het directielid tegen Mandaat.
De systematische catalogus is het laatste toevluchtsoord voor verdoolden. Dag in dag uit priegelt (de conservator) aan tittels en jota’s ‘met een geesteskracht waarmee anderen werelddelen hebben ontsloten (…) Hij doet wat hij vindt dat hij doen moet. Zo iemand kan de geschiedenis niet zien als een warreling van blinde nomaden. Zo iemand gelóóft.’
Ik wil niet beweren dat de aanwezigheid van het spook eigenlijk geheel overbodig is. Integendeel. Zijn optreden brengt in het verhaal een verfrissende spanning en een afwisseling die sommige romans van verwante auteurs zo node missen. Met Letter en Geest heeft Kellendonk een geslaagde synthese vervaardigd van de angelsaksische spookgeschiedenis en het Nederlandse Revisor-proza. Om in de termen van het boek te blijven: een synthese van geesten en letters. Een betere synthese is er niet.
REINJAN MULDER

Deze recensie van Frans Kellendonk, Letter en Geest verscheen eerder in NRC Handelsblad van 26 maart 1982   

Geef een reactie