Interview met schrijver Dirk Ayelt Kooiman: ‘je kunt niet pretentieus genoeg zijn’

Uiteindelijk zou Dirk Ayelt Kooiman in 1982 een groter publiek bereiken met zijn boek Montyn, over de collaborerende beeldend kunstenraar Jan Montyn.

Door Reinjan Mulder
Over weinig Nederlandse schrijvers lopen de meningen zozeer uiteen als over Dirk Ayelt Kooiman. Verwijten sommigen hem dat hij zich bedient van moeilijke constructies om te verbergen dat hij niet schrijven kan, anderen noemen hem een structuurestheet en een schoonheidsmaniak, of zelfs een lege huls, maar nog weer anderen aarzelen niet om hem een van de belangrijkste jonge schrijvers van dit moment te noemen, iemand van wie we nog heel veel kunnen verwachten.
Deze verschillen in waardering hebben er alles mee te maken dat  Kooiman niet primair in ‘mooie’ boeken is geïnteresseerd. Hij wil geen spannende verhalen vertellen, hij wil een aantal gebeurtenissen ‘behandelen’. Voortdurend wordt de lezer er in zijn boeken, soms op zeurderige toon, op geattendeerd dat hij ‘constructies’ zit te lezen, dat er tussen hem en de gebeurtenissen een auteur staat.
Er zijn lezers die daardoor mateloos geïrriteerd worden. Zo schreef Hans Dorrestijn recent dat auteurs als Kooiman waarschijnlijk te weinig jongensboeken hebben gelezen. Als ik hem in Amsterdam opzoek, geeft Dirk Kooiman grif toe dat hij dat soort kinderboeken in zijn jeugd nooit las. Pas op zijn twintigste jaar, op een leeftijd dat veel andere mensen stoppen met lezen en schrijven, is hij zich met literatuur gaan bezighouden.
Kooiman bewoont een ruime etage in een verbouwd pakhuis aan de Brouwersgracht, maar net wanneer we met het gesprek willen beginnen blijkt dat de bovenbuurman met enig lawaai meubels omlaag aan het takelen is. Kooiman krijgt er hoofdpijn van. Hoewel ik zelf altijd geleerd heb dat het een schrijver niet past om in een publieke gelegenheid te gaan zitten schrijven, laat staan om zich daar te laten interviewen, weet hij me over te halen om, al is het maar voor een half uur, mee te gaan naar café Het Smackzeil, aan de overkant van zijn huis.
Daar vertelt hij dat hij zich over het soort schaamtegevoelens die ik in publieke gelegenheden soms voel, heeft heengezet. Als Kooiman in een café een inval krijgt voor een verhaal, pakt hij, om het niet meteen weer te vergeten, snel een klein systeemkaartje.
Wat de mensen daar ook van denken zullen, de schrijver schrijft.
Twee jaar geleden schreef hij op é´´n zo’n kaartje: FILM. Hij wilde iets met film gaan doen. Het resultaat daarvan ligt nu in de boekwinkels: de novelle De Grote Stilte, zijn vijfde publikatie al, na Manipulaties, Een Romance, Souvenirs en een pamflet.
De Grote Stilte zal wel weer een boek zijn dat veel mensen tegen zich in het harnas jaagt. Afwisselend worden er twee verhalen in verteld: een nogal vaag verhaal over iemand die besluiteloos in cafés rondhangt en een verhaal over een man die een dag in een vreemde stad doorbrengt. Hij herinnert zich een gebeurtenis die ook voorkomt in de film De Grote Stilte.
De man blijkt het jongetje uit de film te zijn. Twintig jaar later komt hij terug in het hotel waar De Grote Stilte zich afspeelde.

Tot nu vertonen de reacties op dit boek inderdaad weer de gebruikelijke verscheidenheid. Ze variëren dit keer van: “een van de beste nederlandstalige romans die in jaren verschenen zijn” tot “een saai pretentieus, niksie, naksie boek”.
Gelukkig heeft de bovenbuurman niet de hele middag nodig voor zijn verhuizing. In huis praten we hierover door tot de avond valt.
Wat wil Dirk Ayelt Kooiman met zijn boeken?
“Het meest ideale boek,” zegt hij, “is een boek dat zo onbepaald is dat de lezer zijn eigen geschiedenis in kan vullen, maar tegelijk zo spannend dat de lezer daar nog zin in heeft ook. Dat is natuurlijk onmogelijk. In de literatuur kun je niet de abstractie van een abstract schilderij benaderen. Het is dan niet spannend meer. Er komt geen communicatie tot stand. Ik heb in De Grote Stilte een verhaal proberen te maken, zo open dat de lezer zijn eigen verhaal leest. Aan de andere kant moest ik concessies doen om het spannend te maken. Naast een heel onbepaald ik-verhaal staat dus een hij-verhaal, een concreet voorbeeld van een case-history, met tot op zekere hoogte een anekdotisch karakter. Dat is een soort contrabande.

“Ja, dat het ene gedeelte zo onbepaald is kan een punt van kritiek zijn. Professor Nuis in de Haagse Post vindt dat niet goed.
Ik heb me zo echter bewust van het anekdotische aspect van de literatuur willen verwijderen. Het hij-verhaal is in feite gebaseerd op de film. Daarmee heb ik op twee manieren wat willen doen. Ik heb de film willen navertellen vanuit het standpunt van een van de spelers, het jongetje. Daarnaast heb ik het verhaal van de film verder willen vertellen, ik wilde laten zien wat er de volgende twintig jaar met dat jongetje gebeurt.

“Ik heb dit keer iets met film willen doen om daarmee de willekeur van mijn fantasie, d.w.z. dat ik ieder verhaal kan vertellen dat ik wil, uit te sluiten. De lezer kan dit nu controleren door de situatie van het boek te toetsen aan zijn eigen herinnering aan de film. Ik laat zien hoezeer het handelen van mijn hoofdpersoon beheerst wordt door gebeurtenissen die vroeger hebben plaatsgevonden, gebeurtenissen waar hij zelf de hand niet in gehad heeft. Door die te analyseren kan hij de onbespeelbaarheid van de situatie verminderen. Hij verkrijgt een zekere vrijheid door het ontkrachten van de onvrijheid. Hij ziet onder ogen wat vooraf is gegaan. Eigenlijk gaat alles wat ik schrijf daarover.

“Een tekst moet fascineren. Ik probeer daarom een erotiserende werking van de tekst uit te laten gaan. Om het spannend te maken kun je ook zo werken dat je als schrijver steeds evenveel weet als de lezer. De lezer kan ‘meeschrijven’. Toen ik Een Romance schreef wist ik niet vooraf hoe het af zou lopen. Ik schreef het van voor naar achteren, stap voor stap.”

Toch heb je het boek naderhand nog veranderd. De derde druk verschilt van de tweede.
“Ik heb geen essentiële dingen veranderd. Een aantal dingen bleken overbodig te zijn. Die heb ik geschrapt. Ik had nooit eerder een roman geschreven, ik wist niet hoe het over zou komen. Reacties van vrienden maakten me duidelijk dat ik bijvoorbeeld soms iets als geheugensteun had herhaald op een moment dat de lezer dat nog niet vergeten was. Het begin bleek achteraf ook te zwaar aangezet. Waarom zou je je niet mogen vergissen in de lezer? Ik ga er vanuit dat de communicatie met hem optimaal moet zijn. Als iemand in De Grote Stilte een fout ontdekt dan haal ik die er zonder schaamtegevoel uit.”

Waar is literatuur goed voor, vraag ik hem.
“Er is op dit moment een vacuum in de literatuur. In Nederland, maar in het buitenland niet minder. Het is ontzettend moeilijk om literatuur te schrijven die inhoudelijk relevant is. Literatuur en culturele zaken, zoals godsdienst, filosofie en moraal zijn communicerende vaten. Literatuur heeft zich altijd bediend van min of meer geaccepteerde normen, of die nu samenhingen met moraal, godsdienst bijvoorbeeld, esthetiek of wat dan ook. Literatuur had als regel de vorm van een parabel, een vereenvoudigde situatie waarin een bepaalde moraal transparant gemaakt kon worden. De literatuur ontwikkelde zich gelijk met de cultuur. Hermans is de laatste die zich in Nederland van de parabel bediende. Ook zijn negatieve moraal was een moraal. Een verhaal zoals Een landingspoging op Newfoundland met de moraal ‘nooit is de mens slecht genoeg of de anderen zijn nog slechter’ zou nu noch door Hermans, noch door iemand anders nog geschreven worden.”

Dirk Kooiman formuleert uiterst voorzichtig. Vaak ver beneden spreeksnelheid. Hij zegt niet ‘ik schrijf zo en zo’, maar ‘ik schijn zo te schrijven’ of ‘ik probeer dit of dat te doen’.” Wanneer ik hem vraag of hij over een bepaald onderwerp niet eens wat concreter kan zijn, antwoord hij spottend dat hij toch zeker alleen maar in gemeenplaatsen praat.
“Ik krijg soms het bange gevoel dat de literatuur van deze tijd alleen nog maar descriptief kan zijn, wil ze niet in botsing komen met de cultuur die haar omringt. Onze situatie wordt beheerst door de empirische wetenschappen. Bijna nergens kun je meer uitspraken over doen. Daarom is de consumptiemaatschappij zo onverschillig. De meest actuele vraag is: hoe kunnen we zorgen dat de wereld niet binnen de kortst mogelijke tijd naar de knoppen gaat. Dat heeft niets met idealisme te maken maar alles met zelfbehoud. We zitten in een identiteitscrisis. Wanneer je literatuur wilt schrijven die raakpunten heeft met een cultuur waarin zelfs scepsis nog te positief is dan is he enige wat je nog kunt doen puur descriptief te werk gaan. Je kunt van die identiteitscrisis een beeld geven zoals bijvoorbeeld Jan Donkers doet. Of je moet terug grijpen naar het verleden en proberen die crisis te synthetiseren met denkbeelden die achterhaald zijn. In dat laatste zie ik weinig heil hoewel ik in feite met niets anders bezig ben.” Kooiman laat enige kritiek horen op de columnisten “die geen eigen standpunt innemen maar alleen de standpunten van anderen op leutige wijze op de korrel nemen.” In het laatste (autobiografische) hoofdstuk van Souvenirs schrijft Kooiman over zijn vader, die hij zich staande op de kansel herinnert. Hij vertelt hoe zijn vader hem op het sterfbed smeekte om vooral niet cynisch te zijn. Verklaart dat misschien zijn ergernis? “Ik ben van jongsaf aan geconfronteerd geweest met een standpunt. Ik respecteer dat standpunt ook, al is het voor mezelf niet geldig.”

Ik heb wel eens gelezen dat Kooiman niets te zeggen heeft.
“Als er één reactie is die me verbaaast dan is het die reactie. Het enige waarin ik me kwetsbaar voel, is dat ik juist nog wél wat zeg.”
Eén groot misverstand dus?
“Ik heb twee boeken geschreven die in mijn eigen opinie een prachtigmooie happy-ending hebben. In beide gevallen kan ik dat alleen maar baseren op mijn eigen optimisme. Het optimisme dat er ergens in de oneindigheid een even getal bestaat dat niet de som is van twee priemgetallen. Wanneer je in een boek een context schept waarin ieder optimisme onmogelijk lijkt en je forceert dan toch nog een oplossing dan is dat des te waardevoller.”
Schrijf je moeilijke boeken?
“Sinds een paar jaar volg ik als toehoorder filosofiecolleges. Ik bekijk het gebied door een sleutelgat, maar het heeft me toch wezenlijk beïnvloed. Net als iedereen ben ik op een gegeven moment geconfronteerd met het tijd-ruimte begrip, om iets te noemen.
De reactie van anderen daarop is nu: gut, hou je je daar nog steeds mee bezig. Ze denken dat het wel weer over gaat. Maar dat is typisch iets wat in het beschreven cultuurbeeld past! Als je nu Dostojewski leest, dan verwijten ze je niet dat je die leest, maar dat je die ‘nog steeds’ leest.
Daar past ook de tendens in om minor writers te propageren. Dat hangt er mee samen.”
Jij bent fulltime schrijver?
“Ja, je kunt geen boeken schrijven zonder dat je schrijver bent. Dat beetje wat ik naast het schrijven doe geeft me al moeilijkheden. Ik ben bij De Revisor de redacteur die het contact met de uitgever onderhoudt. Daarnaast zorg ik voor de vormgeving, ik regel dat er illustraties komen.
Het merkwaardige is dat ik bij de beeldende kunstenaars veel meer elan aantref dan bij schrijvers, voor zover ik ze ken, ik ken bijvoorbeeld Jeroen Henneman, Pieter Holstein, Joost Roelofs, Ger van Elk, maar die stellen zich veel dringender de vraag waar ze mee bezig zijn. Ik kan beter met hen praten dan met schrijvers. Ik heb ook het gevoel dat ik meer met dezelfde dingen bezig ben. Zij realiseren zich dat er al zoveel vóór hen gemaakt is en dat er dus iets nieuws gemaakt moet worden.”
Dirk Kooiman laat de aankondiging zien van een project dat hij samen met Henneman, Holstein en Markus Raetz heeft opgezet, NEWS, een soort losbladig kunsttijdschrift, uitgegeven door De Harmonie.
“Een belangrijk punt voor hen is dat zij zich bewust zijn beeldende kunst te maken als meest contemporaine representanten van de kunstgeschiedenis.
Dat is een pretentieus standpunt, maar ik geloof dat je niet pretentieus genoeg kan zijn.”

Verscheen eerder in NRC Handelsblad van 19 december 1975. Click hier voor de bespreking van Dirk Ayelt Kooiman’s roman Montyn.  

 

Geef een reactie