Geobsedeerd door idolen – Rudolf Geel’s verhalen over roem in ‘Bitter & Zoet’

Door Reinjan Mulder
Recensie van: Rudolf Geel, Bitter & Zoet. Uitg. De Bezige Bij, 1975
Is het denkbaar dat er idolen bestaan van wie nog nooit een mens gehoord heeft? In het titelverhaal van zijn pas verschenen bundel Bitter & Zoet beschrijft Rudolf Geel zeer gedetailleerd het leven van een fictieve filmster, Angie Hoffman. Door een journaliste van een Amerikaanse krant te citeren, door interviews aan te halen die in diverse tijdschriftjes zijn verschenen en doordat de verteller van Angie’s leven het genoegen heeft gehad om twee weken door te mogen brengen met het idool in een huisje in Wales is Geel er in geslaagd om zeventig bladzijden vol te krijgen met roddel over die ene Angie Hoffman.
Geels verhaal is zo  een korte biografie geworden die wel wat lijkt op de biografie van Marilyn Monroe. Er wordt gezocht naar de mens achter de ster, veronderstellingen worden geuit over hoe ze werkelijk was. Haar afkomst, dochter van een burgemeester, haar eerste rolletjes, alle namen van haar regisseurs, met wie ze speelde, haar minnaars, het rijzen van haar ster. Niets blijft de lezer bespaard.

Wat valt hier nu allemaal uit te leren? Helaas, niets. Het enige wat uit dit verhaal duidelijk wordt, is dat het nogal wat uitmaakt of je een krante-artikel leest over de echte Marilyn Monroe of een soortgelijk verhaal over een volslagen onbekende juffrouw.
Laat ik duidelijk zijn. Ik heb helemaal niets tegen nieuwsgierigheid naar filmsterren. Wat mij betreft blijven het idolenwezen, de Muziek Expres en Rina Lodders bestaan. Ik sta nog altijd open voor de nieuwe verloofde van Brigitte Bardot, om nu maar de eerste filmster te noemen in wie ik geïnteresseerd was. Met rode oortjes lees ik ook dat Sylvia Kristel een kind van Hugo Claus wil hebben omdat ze hem ‘mooi’ en ‘intelligent’ vind. Ik kan daar uren over doordenken. En met wie Willeke van Ammelrooy niet naar bed gaat, is ook altijd leuk te weten. Mijn belangstelling voor de medemens gaat zelfs zo ver dat ik graag lees wat er door cameraman Jan de Bont heen ging toen hij zijn eigen Monique van de Ven vrijend (zij dan) op de film moest zetten.
Maar wat Rudolf Geel ondanks zijn studies van het idolenverschijnsel vergeet, is dat idolen pas idolen zijn, en interessant worden, als iedereen ze kent. Hij zou het fenomeen heel wat beter onder woorden kunnen brengen door over het leven van de echte Willeke van Ammelrooy te schrijven. Of zou het feit dat de schrijver wiens boek wordt verfilmd in Bitter & Zoet Peer Wolders heet, soms betekenen dat we hier met een sleutelroman te maken hebben?

De eerste keer dat ik iets van Rudolf Geel las was vijf jaar geleden, een verhaal waarvan ik niets meer weet, behalve dat het de titel Idolen droeg. Nu hij in zijn laatste boek weer twee van de drie verhalen over idolen laat gaan, terwijl hij intussen nog een boek publiceerde dat Schijnhelden en Nepschurken heette en beroemde schrijvers interviewde voor de kindertelevisie, mogen we wel zeggen Geel behoorlijk geobsedeerd wordt door het beroemd worden – en blijven. Want het eerste verhaal van Bitter & Zoet gaat over een schilderend wonderkindje. Iemand die wat in de wetenschap doet gaat samen met zijn ouders en zijn zuster naar de onthulling van een borstbeeld. Een onbekende beeldhouwer heeft dit van hun vijf jaar eerder overleden broertje gemaakt, bijna voor niks, maar met de hoop dat hij door deze opdracht een beetje snel naam zou maken als kunstenaar. Dat broertje was namelijk wereldberoemd vanwege zijn prachtige schilderijen, en hij verdiende kapitalen die hij op reizen met zijn zusje vlot weer uitgaf.

Aan een interviewer van de radio vertelde Rudolf Geel dat hij de laatste jaren veel had geleerd van het schrijven van essays. Stukken waarin zo snel mogelijk en ondubbelzinnig een boodschap overgebracht moet worden. De drie nu samengebrachte verhalen zijn inderdaad helder geschreven en er staan nauwelijks stijlfouten in, maar helaas hebben ze nog een andere eigenschap van essays overgenomen. Ze beginnen met een korte inhoudsopgave, daarna volgen een serie argumenten of anekdotes en het eindigt met een conclusie en eventueel een samenvatting, een terugzien op wat er allemaal voor moois is beweerd en wat dat nu wel betekenen mag.

Van de bundel Bitter & Zoet is het middelste verhaal nog het beste. Er komen geen idolen in voor, het gaat over een wetenschapsman die nooit helemaal aan de top zal komen, hoewel hij zich daar een tijdlang voor inzet. Hij krijgt ten slotte vervroegd pensioen en verhuist naar een waddeneiland.
Dit ‘Met langzame slagen’ is alleen al beter omdat hier niet het procédé van het essay is gebruikt. De man wordt bezocht door zijn zoon, die langzaam ontdekt wat er in het verleden misgegaan is. In de loop van het verhaal wordt stukje bij beetje onthuld dat de moeder jaren geleden plotseling is verdwenen. Er wordt een ongeloofwaardig voorbeeld gegeven van het soort artikelen dat de vader schreef.
Helaas besluit het met een epiloog, die nergens zo misplaatst is als aan het eind van een stuk: „Nu ik dit terugzie, in deze kamer, waar het koud is, omdat de nacht voortgaat, terwijl mijn vader, zelfs als wij iets te bespreken hadden, dat niet zou kunnen, denk ik dat zij beiden dachten: waarom wilden wij bij elkaar wonen en kinderen maken, waarom hebben wij ons le ven volgestouwd met dingen die wij stuk voor stuk zullen verbenen?
Nee, Bitter & Zoet zal Rudolf Geel waarschijnlijk nog niet helemaal als idool doen doorbreken.

Verscheen in iets uitgebreide vorm eerder in NRC Handelsblad van 23 mei 1975

Geef een reactie