‘Plaatstaal’: Natasha Gerson schrijft krakersroman

Door Reinjan Mulder
Recensie van: Natasha Gerson, Plaatstaal. Uitg. Van Gennep, 428 blz.
In 1985 ontruimde de Amsterdamse politie een kraakpand in de Schaepmanstraat. Het was een actie als zoveel andere in die tijd, maar achteraf zou de naam ‘Schaepmanstraat’ legendarisch worden. Bij de nasleep viel een dode. In het cellenblok van het hoofdbureau van politie overleed de nacht na de ontruiming de kraker Hans Kok. Nederland had er een martelaar bij. De zaak die Nederland maanden in haar greep hield, heeft in 1990 als inspiratie gediend voor de roman Advocaat van den hanen van A.F.Th. van der Heijden. Zes jaar later kwam daar nog een tweede roman over deze affaire bij: het baksteendikke Plaatstaal van de uit de kraakbeweging afkomstige, Natasha Gerson (1969).
Aan de oppervlakte doet haar boek wel aan Advocaat van de hanen denken. Het decor en de omvang van de boeken zijn verwant, en ook de vorm is voor lezers van Van der Heijden vertrouwd. De roman is, net als Advocaat van de hanen, opgebouwd uit honderden los geschreven, kortere en langere fragmenten met veel dialoog, waarin diverse grote en kleine nevenintriges worden uitgewerkt.
Maar de intentie van Gerson is duidelijk anders dan die van Van der Heijden. De laatste heeft de dood van Hans Kok voornamelijk gebruikt als motief, binnen een koortsachtige en extravagante beschrijving van een alcoholische advocaat uit die dagen. De krakers in zijn boek waren vreemde exotische wezens met hanekammen, wier bedoelingen duister bleven. Bij Gerson zijn zij menselijker. Zij beschrijft de beweging van binnen uit. Zowel de krakers als de advocaten die zich om hen verdringen zijn kleine, soms zielige karaktertjes met goede en slechte kanten.
Dat maakt het verhaal niet altijd even spannend. Plaatstaal heeft dan ook meer waarde als een redelijk accuraat tijdsbeeld van de jaren tachtig en negentig dan als literaire roman. Dat wil niet zeggen dat het boek in vlagen niet hoogst amusant is. Dat komt met name door de satirische toon. Het is een vlot geschreven verwerking van tien jaar veranderingen in de Nederlandse subcultuur, beginnend bij het harde krakersgeweld uit de jaren tachtig en eindigend tussen de coke in de hoofdstedelijke Roxy.
Daartussendoor krijgen we dan af en toe ook nog wat glimpjes te zien van ieders persoonlijke achtergronden: voor een groot deel lieve, oppassende moeders in de provincie, die denken dat hun kind in de grote stad tot intellectueel wordt opgeleid.
Doordat Gerson zich veel meer inleeft in de krakersscene dan Van der Heijden doet en oog heeft voor de menselijke kanten van de strijders komt haar boek dicht in de buurt van het realisme zoals dat wordt bedreven door Joost Zwagerman en H.J.A. Hofland. Haar stijl is vooral opgewekt beschrijvend, bijna naïef, en af en toe aan de uitvoerige kant. Toch kunnen we in haar beste scènes ook een vrolijk, mild commentaar lezen op de krakerswereld en wat daar later uit voortgekomen is. We maken mee hoe de charismatische krakersleider Chris tijdens zijn geheimzinnige acties druk doende is om tussen de vele vrouwen die zich aan zijn voeten werpen door te laveren. Advocaten uit linkse collectieven verdringen zich om hem (‘een grote vis’), in de hoop de meest spectaculaire zaken voor hem te mogen doen. En wanneer het decor zich eenmaal naar de kunstwereld heeft verplaatst, lezen we hoe kunstliefhebbers en galeriehouders zich aangetrokken voelen tot allerlei onderwereldfiguren, blij eindelijk eens mensen te ontmoeten die het harde leven van nabij kennen.
Gerson is vooral geïnteresseerd in de sociale context van de gebeurtenissen die zij beschrijft, meer dan in de duistere kanten van haar personages. De meeste figuren in Plaatstaal worden voorgesteld als redelijk sympathieke, hooguit wat kleinzielige mensen, die in het slechtste geval uit zijn op aanzien en status. In een van de weinige meer inhoudelijke gesprekken tussen de kraker Chris en zijn advocate, zegt de eerste: ‘Ik maak carrière, net als u, mevrouw. Wij verdienen onze centen hier wel niet mee, maar status is status en met status kun je de zaken ten goede keren’.
Wat Gerson met veel inlevingsvermogen laat zien is het verlies van de illusies van de krakers aan het eind van de jaren tachtig en de overgang van sommigen naar de meer reguliere maatschappelijke netwerken. Van compromisloze vechters zien we enkelen veranderen in snuivende en rokende narcisten. Maar de leidersfiguur Chris komt te werken in het Wijkcentrum waar hij oude omaatjes in hun strijd tegen de huisjesmelkers bijstaat. De goedmoedige kraakster en alleenstaande moeder begint een bedrijfje in geschilderde houten meubeltjes in een huisje in Amsterdam Noord. En de sociale advocate en haar ballerige kantoorgenoot gaan ten einde raad op zoek naar nieuwe werkterreinen en nieuwe liefdes .
Het slot, dat zich afspeelt in het najaar van 1994, zou bijna een vervolg kunnen zijn op Zwagerman’s boek Gimmick! Het is een hoofdstuk dat, net als de openingsscène, is terug te voeren op een historische gebeurtenis. In de Amsterdamse binnenstad wordt een aanslag gepleegd op een van de personages uit het boek, een internationaal bekende kunstenaar met een niet geheel onbesproken levenswandel. Als we lezen dat hij inmiddels is doorgebroken in Japan, last heeft van wintertenen en dat de aanslag is uitgevoerd op zijn BMW, wordt duidelijk dat hier, net als in het boek van Zwagerman, de kunstenaar Rob Scholte model heeft gestaan.

Verscheen eerder in NRC Handelsblad van 17 mei 1996 

Eén reactie

Geef een reactie