Wat een tuttigheid – Over de recensie van Lulu Wang’s ‘Het lelietheater’

HetLitLeven

De gevreesde criticus spreekt!

Door Reinjan Mulder
Het Lelietheater van Lulu Wang was in 1997 een van de vreemdste boeken die ik in jaren las. Toen ik er aan begon, nog als drukproef, dacht ik aanvankelijk even met grote literatuur te maken te hebben, en die eerste indruk wilde ik in mijn recensie ook tot  uitdrukking laten komen. Maar daarna viel het boek me nogal tegen.
Die misleidende, eerste indruk werd misschien – elke criticus heeft zijn zwaktes – wel aangewakkerd doordat het boek op het moment dat ik eraan begon, al voor recordbedragen naar het buitenland was verkocht. Hoe dan ook, ik, dacht even een paar fraaie, beeldende zinnen te zien. Zinnen waaraan op de redactie van de uitgeverij waarschijnlijk lang gesleuteld was. Ze hadden ook wel een mooie, ingehouden stijl.
Daar kwam dan nog bij dat de thematiek nogal ongewoon was voor Nederlandse begrippen: een meisje dat in het maoistische China volwassen wordt, leert daar al snel de keerzijde van het leven in een heilstaat kennen. En het boek had ten slotte ook heel wat voor ons weinig alledaagse scènes.
Maar als gezegd, daar bleef het dan ook bij, helaas. Toen ik eenmaal goed op streek was, bleef er van mijn warme gevoelens weinig over. Ik leek wel te zijn terecht gekomen, zo schreef ik in mijn recensie voor NRC Handelsblad, in een Chinese versie van ‘Stijfkopje‘, het sentimentele kinderboek van Emmy van Rhoden. Ongelofelijk, dat dit boek zo positief in Amerika en op de boekenbeurzen ontvangen was!
Naïef als ik was, wilde ik dit effect dat ik bij het lezen had ervaren, eerst denken dat het iets wordt en dan hevig teleurgesteld worden, in mijn recensie zo goed mogelijk proberen na te bootsen. Maar hoe gevaarlijk zoiets kan zijn, merkte ik tot mijn schrik gauw genoeg. Uitgevers hebben bij negatieve recensies nu eenmaal de gewoonte om daaruit, als het maar even kan, nu net die ene zin te citeren, die wat minder negatief is dan de rest. Dat had ik kunnen weten.
En zo haalde ook de jonge Vassallucci-uitgevers van destijds, Lex Spaans en Oscar van Gelderen, uit de uiteindelijk toch wel behoorlijk krakende recensie die ik over Het Lelietheater schreef, nu net die enige, aardige, eerste zin die ik aan het boek wijdde – de opening, die de opmaat moest zijn voor de kritiek die daarna zou volgen.
Gelukkig kan ik nu, dank zij het digitaal archief van NRC Handelsblad, ook de rest van stuk aan de vergetelheid ontrukken. En daaruit wordt duidelijk dat ik uiteindelijk aanzienlijk  zuiniger was in mijn waardering dan Vassalucci – en later ook De Boekerij – ons wilden doen geloven. De hoofdpersoon van Het lelietheater, een meisje van een jaar of twaalf, zo schreef ik bijvoorbeeld, ontpopt zich al snel ’tot een eigenwijs, onverschrokken doordouwertje van het ergste soort dat er heilig van overtuigd is de wereld te zullen redden. Hyper-intelligent, in haar eigen visie, en goed voor haar naasten heeft ze steeds een zeer scherp oog voor onrecht en ze offert zich dan ook belangeloos op om de chicanes van haar egoïstische klasgenoten en de doortrapte communistische partijofficials te ontmaskeren.’
En dan volgen de naar mijn idee toch vrij dodelijke zinnen:  ‘Naarmate het boek vordert, verdringen de alinea’s elkaar die je niet meer zonder proesten kunt uitlezen. Wat een tuttigheid, wat een verschrikkelijk brave en simpele ondertoon.’
Het begint er al mee, legde ik uit, dat het Chinese meisje uit het boek op haar twaalfde toestemming krijgt in het werkkamp te komen wonen waar haar moeder verblijft. Het meisje is ziek, ‘psychosomatisch’ denkt men (heb je dat daar ook?), en ze mist het gezelschap van haar politiek uit de gratie geraakte ouders. Haar moeder is een historica die aan een boek heeft meegwerkt dat al weer door de feiten is achterhaald, en haar vader is een cardioloog, die door de Partij duizenden kilometers ver te werk is gesteld, naar men zegt uit voorzorg tegen binnenvallende Russen.
Het lelietheater speelt zich, voor wie het nog niet weet, af ten tijde van de culturele revolutie in China, aan het begin van de jaren zeventig, maar dat zal de lezer dan ook weten. Intellectuelen worden in het boek gedwongen op het land te werken en te leren van de boeren, zo lezen we, maar voor Lulu Wangs hoofdpersoon heeft dat eigenlijk helemaal niets tragisch.
Ik citeer nog maar eens uit mijn recensie uit 1997: ‘Het werkkamp betekent voor haar eerder een bevrijding. Ze krijgt als kind het beste eten van iedereen en ze krijgt privéonderwijs bij in ongenade gevallen hoogleraren. Een vermaard historicus leert haar alles over de Chinese geschiedenis vóór het Mao-tijdperk en van de schrijfster van Engels zonder moeite! leert ze Engels. Wat een vooruitgang, na haar saaie schooltijd in het Gebouw Westerse Kapitalisten Zijn Sprinkhanen Na Ooorlogstijd.’
Op een geheime plek aan het water die ze ‘het lelietheater’ doopt, begint het meisje daarna voor zichzelf het geleerde na te vertellen. ‘Deze verhalen,’ schreef ik, ‘die wat mij betreft de kern van het boek zijn, leveren een mengeling op van een kinderlijke droomwereld, een Chinese geschiedenisles en een beschrijving van de natuur rond het kamp.’ Zolang Lulu Wang over het dagelijks leven in het kamp schrijft, vond ik het verhaal ook wel aangrijpend en ik dacht dat dit gedeelte wel eens sterk autobiografisch kunnen zijn, al dacht ik ook dat dit deel daarom waarschijnlijk op een later tijdstip naar voren was gehaald, om de aarzelende lezer aan zich te kunnen binden.
Lulu Wang, ja, zo schreef ik dat inderdaad, leek daardoor in dat eerste gedeelte een toon te hebben gevonden die deed denken aan ‘die van G.L. Durlacher in zijn beste werk, of aan Jona Oberski in zijn boekje Kinderjaren.’ Maar daarna, schreef ik, ‘[a]ls het meisje en haar moeder daarna van de ene op de andere dag uit het kamp worden vrijgelaten, begint de beschrijving van de voor- en nageschiedenis van het kampverblijf en die voorgeschiedenis, die al enigszins door het verhaal over kamp heen schitterde, is’ al heeft die misschien ook nog wel iets ontroerends heeft,  ‘al snel jammerlijk vlak.’ Na haar thuiskomst ontwikkelt het meisje een hechte vriendschap met een meisjes van arme komaf van dezelfde leeftijd daarmee werd het boek volgens mij opeens een soort Chinese versie van Connie Palmens De vriendschap.
Het verhaal over de twee meisjes gaf Lulu Wang in ieder geval alle gelegenheid om kritiek te leveren op de maoïstische maatschappij, die maakte dat arme meisjes geen kans hebben om hogerop te komen. Maar vreemd genoeg wilde dat niet zeggen dat Het lelietheater anti-maoïstisch is. ‘Integendeel,’ vond ik, het boek is ‘maoïstischer dan Mao. Het arme meisje is een lelijk eendje, een assepoester die het in zich heeft uit te groeien tot zwaan of prinses. Haar familie behoort tot de derde en laagste ‘kaste’, ze woont in een huis van modder en kan de lessen niet bijhouden omdat ze na schooltijd moet helpen met het bijeenschrapen van een minimaal inkomen. Dank zij het rijke intellectuele meisje zou ze zich uit haar nederige positie moeten kunnen opwerken. Maar anders dan het lelijke eendje uit het gelijknamige sprookje, slaagt ze daar niet in. Ze wint – Stijfkopje zet door! – bij de jaarlijkse sportwedstrijden en haalt op school de hoogste cijfers, zonder dat dit haar erkenning door haar klasgenoten oplevert.
Als je voor een “dubbeltje” geboren bent, schrijft Lulu Wang met een schrijnend cliché, word je nooit een “kwartje”.’
De boodschap van het boek,  zo vond ik aan het slot van mijn recensie, was ‘dat de Chinese communisten zich niet aan hun eigen leer houden. Het systeem wordt misbruikt door mensen die alleen maar aan hun eigen belangen denken. Dat heeft tot gevolg dat er terreurbendes van kanslozen ontstaan. Wanneer het zaad van de haat eenmaal gezaaid is, weet het meisje, kan niets een ramp meer tegenhouden.’
Het lelietheater van Lulu Wang vond ik ‘een raadselachtig maar ook treurigmakend boek’: ‘Hoe kan het dat een schrijfster die kennelijk schrijven kan, haar talent op zo’n genadeloze wijze om zeep helpt. Onervarenheid met literatuur? Blindheid voor de verschillen tussen de twee genres die in haar boek voorkomen? Of heeft ze bewust naar iets nieuws gezocht, en heeft ze in één tekst het ‘hogere’ met het ‘lagere’ willen verbinden, het literaire met het stichtelijke?’
Het gekke was overigens wel dat ik de taal die Lulu Wang in Het lelietheater bezigde, op de een of andere manier wel iets fascinerends vond hebben, al was waarschijnlijk om een heel andere reden dan de schrijver bedoelde. Zo schreef ik: ‘De in China geboren Lulu Wang, die het boek direct in het Nederlands moet hebben geschreven, hanteert een combinatie van woorden en uitdrukkingen die het een geheel eigen karakter geven. Nu eens lees je gemeenplaatsen die behalve Kees van Kooten geen Nederlands schrijver zich in zijn hoofd zou halen. Dan weer schrijft ze stijf therapeutenjargon (‘meer nog dan de gehechtheid aan het leven, ervoer Lian de behoefte aan duidelijkheid’). Het boek bevat houterig partijtaal (‘het jammerende koor om haar heen en het zwaard boven haar hoofd zorgden ervoor dat haar houding ten opzichte van haar voormalige vriendin plotseling een draai van honderdtachtig graden maakte’), maar daartussendoor staan dan soms ‘de meest zinderende uitdrukkingen’. Als een partijactivist even geen raad meer weet, schrijft Wang: ‘hij plofte op het bed en liet zijn denkmachine de vrije loop, die op dit moment als een tredmolen werkte’. En wanneer een kaderlid de jongens en meisjes ervan wil overtuigen dat ze hun onderwijzers van terroristische aanslagen moeten verdenken, schrijft Wang dat hem dat ‘liters leugenspuug’ kost’.’ Ik vond dat echter veel te weinig om het boek nog te redden, besloot ik: ‘Het is misschien een voor de hand liggende vergelijking, maar het beeld dat bij het lezen van Het lelietheater steeds weer bij me opkwam was dat van een goedkoop Chinees restaurant in een Nederlandse provinciestad. Het decor is, voor wie er voor het eerst komt, imponerend. Rode lampions! Houtsnijwerk! Een aquarium met tropische vissen. Er staan een prachtige porceleinen vazen. En op de kaart wordt in de vreemdste letters een opsomming van de exotische gerechten gegeven. Maar waarom komt het goud op de muur uit een afgeprijsd verfpotje? En waarom zijn de bloemen van plastic? En wordt op sommige tafels patat met appelmoes en kip geserveerd? Zolang Lulu Wang schrijft over iemand die eruit ziet als een boer die ‘per ongeluk zijn kies als een teentje knoflook heeft doorgeslikt’ vind ik het prachtig, maar de rillingen trekken over mijn rug wanneer ze diezelfde boer laat lachen “alsof hij kiespijn heeft”.’

De recensie van Lulu Wang, Het Lelietheater verscheen eerder in NRC Handelsblad van 1997.  

2 Reacties

  1. Wat een intens slechte recensie!
    Het Lelietheater is een prachtig boek, is internationaal in vele talen verschenen en er zijn meer dan een miljoen exemplaren van verkocht.
    Mulder heeft er niets van begrepen. De inhoud van het boek toont het levensverhaal van een jong meisje dat overleeft door vrede te hebben met haar noodlot binnen de verschrikking van het kamp en de Culturele Revolutie. Hij haalt zinnen uit het boek verkeerd aan en plaatst ze uit de context om zijn gelijk te halen. Gelukkig hebben de miljoenen lezers die het boek kochten en waardeerden, het beter begrepen.
    M.L. Cleyne

  2. Wat een hatelijke recensie. Ik ben het met M.L. Cleyne eens, jammer dat dit is geschreven…
    Willemijn Harmsen

Geef een reactie