Wilma Schuhmacher van antiquariaat Schuhmacher: ‘De prullenmand van meneer Reve hoeven we niet’

Avantgarde catalogi van Antiquariaat Schuhmacher, 2001 en 2002

Avantgarde catalogi van Antiquariaat Schuhmacher, 2001 en 2002

Door Reinjan Mulder
Af en toe rijd ik over de Gelderschekade, en zie dan dat daar nog steeds Antiquariaat Schuhmacher zit, nu al meer dan zestig jaar. De helft van die tijd, bijna dertig jaar lang, kwam ik daar veel over de vloer. Aanvankelijk om met de oprichter Max Schuhmacher (1927-2007) te praten, altijd goed voor een paar nieuwtjes en mooie anekdotes, daarna omdat mijn toenmalige vrouw er werkte, en na de dood van Max zag ik nog een tijdje zijn bijna even oude (half)zuster Wilma Schuhmacher vrij veel.
Was Max Schuhmachter lange tijd voor de meeste mensen het gezicht en de verkoper van de zaak, de man die altijd in vergeten boedels en nalatenschappen op zoek was naar bijzondere vondsten, de nu 88-jarige Wilma Schuhmacher was, zoals ze zelf zei, binnen het legendarische antiquariaat ‘de moeder van de catalogi en de moeder van de prijzen’. Sinds ze in 1952 als werkstudente bij de zaak van haar broer betrokken raakte, heeft ze – onzichtbaar voor het publiek – meer dan 200 catalogi vervaardigd, waarin ze in de loop der jaren steeds dieper inging op de inhoud en de vorm van de aangeboden boeken. Het is voor dit unieke werk dat zij al in 1991 in het Haarlemse stadhuis de Laurens Jansz. Costerprijs voor ‘verdiensten in het boekenvak’ kreeg. Het juryverslag wees erop dat haar bibliografische kennis inmiddels al in binnen- en buitenland bekend was, en dat haar werk voor neerlandici van onschatbare betekenis was gebleken. Zo maakte ze alleen al 150 catalogi op het gebied van van de Neerlandistiek: over de beweging van Tachtig, over Multatuli, Elsschot, Couperus, Boutens, Leopold en W.F. Hermans.

Toen ik haar in 1991 voor het eerst wat langer in haar knusse werkvertrek boven de winkel sprak, voor een interview voor NRC Handelsblad, en ik haar vroeg waarmee ik haar werk het best vergelijken kon, antwoordde ze dat ze in de praktijk haar ‘eigen genre’ had ontwikkeld, en dat was nergens mee te vergelijken. Ze maakte geen bibliografieën in de wetenschappelijke zin, zei ze, zoals het Letterkundig Museum die maakte. Zo’n bibliografie is chronologisch geordend en bevat alle titels die van een auteur of een onderwerp bekend zijn. Haar publicaties deden dat juist opzettelijk niet.
Maar het waren ook geen gewone antiquariaatscatalogi. Weliswaar beperkten ze zich in haar catalogi strikt tot de boeken en manuscripten die er in huis waren, en die dus ook te koop waren, maar ze vermeldde hierover veel meer dan echt nodig was. Wilma Schuhmacher vergeleek de drukken die werden aangeboden met andere drukken, ze zei iets over het zetsel, de papiersoort, de band en ze vergeleek de tekst vaak ook nog met andere teksten van dezelfde auteur.
Ook wanneer bepaalde fragmenten in andere boeken terugkomen, vermeldde Wilma Schuhmacher dat trouw. Met name voor dit vergelijkende werk was ze beter dan wie ook in staat. Doordat ze vaak meer exemplaren van eenzelfde titel in huis had, kon ze deze makkelijk naast elkaar te leggen. Zo zag ze meteen wanneer er binnen dat wat werd als één druk werd gezien toch nog kleine verschillen aanwezig waren. Ook merkte ze het als er opmerkelijke overeenkomsten waren tussen wat eigenlijk verschillende drukken zouden moeten zijn.
Tijdens dat eerste gesprek in 1991 vertelde ze ook voor het eerst me over de eerste vier uitgaven van Van oude mensen... van Couperus, met verschillende omslagen, die alle uit dezelfde partij vellen vervaardigd bleken te zijn. Van de eerste druk moest aanvankelijk slechts een klein deel zijn ingebonden, en de vellen die overbleven waren tientallen jaren bewaard zodat er later met nieuwe bandjes weer nieuwe boeken van gemaakt konden worden. Deze vondst was volgens haar van groot belang voor de receptiegeschiedenis: ‘Je kunt hieruit afleiden dat Couperus nog tot na de Tweede Wereldoorlog vrijwel niet werd verkocht.’

Een andere ontdekking van haar had betrekking op het zogeheten Exil-fonds van uitgeverij Querido. Wilma Schuhmacher zag bijvoorbeeld aan het houthoudende papier dat gebruikt was voor de schutbladen dat Querido nog na de oorlog Duitse boeken in de handel moet hebben gebracht. ‘Niemand wist dat tot dan toe. De meeste mensen zijn ook niet gewend op die manier naar boeken te kijken.’
Wanneer ze zo’n vondst deed, was deze later meestal in de vorm van een understatement in de catalogus terug te vinden. Wilma Schuhmacher hield er niet van, zei ze, zichzelf daarvoor op de borst te kloppen. ‘Ik zal nooit hardop zeggen dat ik iets gevonden heb.’
Niet altijd werd haar speurwerk binnen de boekenbranche gewaardeerd. Met name in de uitgeverswereld heeft men soms juist belang bij enige onduidelijkheid. Wilma Schuhmacher noemde in dat verband de eerste winnaar van de Laurens Jansz. Costerprijs, uitgever G.A. van Oorschot, die de gewoonte had herdrukken niet als zodanig aan te geven. Van de twee bekendste brievenboeken van Gerard Reve kunnen volgens haar zelfs kenners nog altijd niet zien wat de echte eerste druk is. Zonder iets aan te geven drukte Van Oorschot er steeds weer wat boeken bij.
Nog altijd was de verhouding met de firma Van Oorschot moeizaam, hoorde ik. Wilma Schuhmacher vertelde over de brieven van Jan Hanlo die ze had uitgeleend voor de vervaardiging van een brievenuitgave. “We wilden daar graag aan meewerken. Brievenbundels worden in Nederland maar n keer uitgegeven, die moeten dus zo volledig mogelijk zijn.” Als wederdienst had ze de uitgever een exemplaar van het boek gevraagd. Maar daar kon, zo bleek, geen sprake van zijn. Wouter van Oorschot zei dat haar brieven door de publikatie al meer waard waren geworden. Verontwaardigd: ‘Wat helemaal niet waar is. Brieven worden door publikatie juist minder waard.’

De waardering die Wilma Schuhmacher voor haar werk ondervond kwam dan ook vooral van de kant van de wetenschap. Trots vertelde ze hoe de toen net overleden hoogleraar Bert van Selm haar een keer als ‘collega’ aansprak. Onderzoekers die iets wilden uitzoeken wisten haar ook altijd te vinden. Bijzondere boeken die werden verhandeld werden soms eerst een tijdje uitgeleend aan mensen van de universiteit (‘alleen als het nodig is, niet omdat iemand zo graag wil!’). En er zijn heel wat promoties dank zij de hulp van het Schuhmacher-archief tot een goed einde gebracht.

Hoewel het antiquariaat een particuliere onderneming bij uitstek is, droegen de Schuhmachers de verschillende overheidsinstellingen die zich met het boek bezighouden een goed hart toe. Ik kreeg een boekje te zien met de gedichten van Omar Kayam waarin J.H. Leopold met potlood de eerste versie van zijn vertalingen noteerde. ‘Dit hoort natuurlijk eigenlijk in een bibliotheek. Dit is nationaal cultuurbezit, een unicum van één van onze allergrootste dichters.’
Wilma kon echter niet ontkennen dat ze blij was het zelf in huis te hebben. ‘We houden het een tijdje hier. We hebben er godvergeten veel voor betaald dus het zal wel een kort tijdje worden. Maar dat is het aardige van dit vak, dat je iets wat je bewondert even bij je kunt houden.’
De Schuhmachers zagen met zorg de ongegeneerde handel in persoonlijke brieven aan. Toen Joop Schafthuizen hun eens wat correspondentie aanbood die aan Gerard Reve was gericht, hebben ze hem verontwaardigd de deur gewezen. Wilma Schuhmacher: ‘Wij willen niet de prullemand van meneer Reve kopen.’
Ze vertelden me over een autobiografische beschrijving van Gerrit Achterberg, geschreven vanuit Avereest. ‘Er is iemand die deze al heel lang in zijn bezit probeert te krijgen, maar wij vertrouwen het niet. Zo’n brief mag natuurlijk nooit in een krant terechtkomen of in facsimile in een catalogus van een veilinghuis worden afgedrukt. Die moet naar een zeer discrete verzamelaar die hem verder aan niemand laat zien.’
Opdrachten in boeken waarvan ze het idee hebben dat ze erg persoonlijk zijn houden de Schuhmachers ook altijd vast tot de betrokkenen dood zijn. ‘We hebben geprobeerd nooit vieze handen te maken. Andere collega’s zeggen dat je toch ook moet eten, maar daarom hoef je nog geen dingen te doen waar je tegen bent.’

Behalve voor de catalogi zorgde Wilma Schuhmacher voor de prijzen die werden gevraagd. Die waren  soms hoger dan elders in de stad, om niet te zeggen: beruchter. Ze kon dat soort verwijten echter altijd snel van tafel vegen als ze ter sprake kwamen.  ‘Vergeet niet: wij hebben bijna alles. Wie bij ons komt, hoeft niet eerst een paar schoenzolen te verslijten.’ Ze wees er dan op dat boeken en manuscripten in Nederland volgens haar vaak veel te goedkoop waren. ‘In het buitenland liggen de prijzen aanzienlijk hoger. In Duitsland zijn onlangs vijf gedichten van Rilke in handschrift verkocht voor 25.000 Mark, terwijl tweehonderd gedichten van Achterberg door ons onlangs voor het Letterkundig Museum voor ruim 116.000 gulden zijn gekocht, wat neerkomt op plusminus 700 gulden per gedicht. Als iets eenmaal duurder wordt, komt er meteen ook meer aandacht voor. Een ongelofelijk boek als het debuut van Guido Gezelle ga je toch niet voor drie tientjes verkwanselen! Dan weet je zeker dat de kopers er ook niet goed voor zorgen. De prijs die wij vragen is een vorm van waardering.’
Van een aantal stukken uit haar winkel wist Wilma Schuhmacher echter dat ze ze waarschijnlijk nooit zou verkopen. Omdat ze dat niet wilde. Die boeken en manuscripten betitelde ze graag als ‘mijn eigen gezicht’. Hieronder waren onder meer de boeken die met haar grote liefde ‘Forum’ te maken hadden, met opdrachten bijvoorbeeld van Menno ter Braak aan Ed. du Perron, of het werk van Jan van Nijlen: ‘Dat,’ zei ze, ‘krijgt niemand.’
Daartegenover stonden dan heel wat boeken die in de eerste plaats vanwege de handel waren aangeschaft. In de loop der jaren heeft het antiquariaat veel catalogi uitgebracht op het gebied van de germanistiek, de romanistiek en de neerlandistiek. ‘Daar verdienen we ons geld mee.’
In de tijd dat H. de la Fontaine Verwey directeur was van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek hebben de Schuhmachers de grootste gaten in de Roland Holst-collectie kunnen dichten.
Ook een groot deel van haar Boutenscatalogus ging rechtsreeks naar de deze eerbiedwaardige bibliotheek, waar hij nu samen met een gebonden exemplaar van de catalogus te pronk staat.
Naast de Nederlandse bibliotheken waren ook de Zuidafrikaanse bibliotheken lange tijd een goede klant (‘we zouden natuurlijk nooit fascistische literatuur leveren’). Dertig jaar eerder hadden de Schuhmachers er bijvoorbeeld voor gezorgd dat er veel Forum-materiaal naar Zuid-Afrika ging.

In de jaren tachtig van de vorige eeuw begon in de wetenschappelijke sector al enigszins de klad te komen. Na de komst van het internet zou dat alleen maar erger worden. Met zorg zagen de Schuhmachers bovendien hoe de Amsterdamse Universiteit ten prooi viel aan verschrikkelijke bezuinigingen. De belangrijkste onderdelen, zoals de kaartenkamer, werden met sluiting bedreigd en dat ging hun aan het hart.
Hun antiquariaat merkte de gevolgen van de bezuinigingen onmiddellijk: ‘De universiteiten hebben geen geld meer,’ verzuchtte Wilma. De Schuhmachers begonnen zich daarom steeds meer toe te leggen op beeldende kunst, een tak die lonender werd dan de literatuur. Ze specialiseerden zich daarbij op de avant-garde uit de jaren twintig en dertig, vooral uit Rusland, Duitsland en Nederland, waarmee ze ‘het gedoe met het Nederlands nog even hoopten te kunnen financieren.
Veelzeggend was in dat opzicht dat Antiquariaat Schuhmachter in 1991 wel op de grote PAN-beurs in de RAI stond maar niet meer aanwezig was op de antiquarenbeurs die toen nog in Haarlem plaatsvond. ‘Twee beurzen vlak achter elkaar is te zwaar voor ons en de PAN-beurs is uit financieel oogpunt verreweg het interessantste,’ zei Wilma. ‘De mensen lezen tegenwoordig toch steeds slechter, en ze willen steeds meer zien. Het is niet voor niets dat er nu in antiquariaatscatalogi zoveel plaatjes staan.’

Aan de laatste jaren dat Max nog in de winkel stond en mijn vrouw in het achterkamertje met de avant-garde-catalogi hielp, bewaar ik nog altijd de beste herinneringen. Het leek wel of er in de vijftig jaar van zijn bestaan bijna niets in de winkel veranderd was. Je kwam na het luide rinkelen van de bel aan de voordeur meteen een zonderling, levend museum binnen, dat zo, zonder enige ingreep, naar het Letterkundig Museum overgebracht had kunnen worden, waar het als het 20ste eeuws antiquariaat een ere-zaal zou kunnen vullen. Alleen in de jaren zestig waren er misschien nog wat opruiende affiches en pamfletten aan de collectie toegevoegd, maar verder ademde alles in de zaak de sfeer van het verleden. Oude fotoboeken, hele jaargangen van inmiddels opgeheven tijdschriften, veel belovende debuten van inmiddels al weer lang vergeten schrijvers.
Wilma zat in die tijd altijd voor iedereen onzichtbaar boven te werken, maar voor Max begon de dag al meteen na openingstijd in de winkel, met een grote kom müsli en grote hoeveelheden thee en koffie, en natuurlijk met verhalen over de collectie.
Totdat er na zoveel jaar een kwaadaardige kanker bij hem werd geconstateerd, en ik hem af en toe met de auto in de winkel ophaalde om met hem naar het Slotervaart Ziekenhuis te rijden, waar hij een nare reeks behandelingen moest ondergaan.
Op de terugweg zat hij dan altijd nors zwijgend naast me, om langzaam bij te komen van het gif.
Ook reed ik Max en Wilma in die tijd nog een keer in onze oude Volvo uit het Noord-hollandse Bergen terug naar huis, waar we een presentatie van de biografie – of het verzameld dichtwerk – van Adriaan Roland Holst hadden bijgewoond. Nog even reden we op zijn verzoek langs het huisje van de amoureuze dichtervorst aan de dijk, en daarna gingen we langzaam met een grote bocht door de groene weilanden terug, richting Alkmaar.
Toen zag ik hoe Max Schuhmacher, die in zijn jeugd lid was geweest van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN), nog altijd van de natuur – of wat daar van over was – kon genieten. Van Max’ grote verteltalent dat mij die eerste keren naar zijn winkel had gelokt, was in die jaren niet zo veel meer over, al kon hij zich nog wel eens een korte, veelzeggende anekdote herinneren. Maar zijn zwijgen was zeker zo indrukwekkend.
Max Schuhmachers begrafenis, in 2007, was een van de simpelste maar ook een van de mooiste die ik in mijn leven heb meegemaakt. Het was geheel in zijn stijl, zoals ik hem had gekend: sober en met aandacht voor de natuur. Er kwam een paard en wagen naar de winkel aan de Gelderschekade gereden, waarop voor de deur voorzichtig zijn kist werd geplaatst. Daarbovenop kwamen bossen vol veldbloemen te liggen die die ochtend in de omgeving van Amsterdam waren geplukt. In een kleine optocht liepen we zo stapvoets door Amsterdam achter hem aan, naar Zorgvlied toe.
Aan zijn graf herkende ik later een voor een de vertegenwoordigers van de letterkundige wereld die de legendarische antiquaar de laatste eer kwamen bewijzen.
Bezoek daarom nog gauw een keer Max en Wilma Schuhmacher’s legendarische winkel aan de Gelderschekade, en geniet van dit levende museum zolang het nog kan. (LEES MEER)

3 Reacties

  1. […] Lês fierder by Reinjan Mulder […]

  2. Norbert van Bemmel

    Geweldig. Ik ben niet vaak in dit antiquariaat geweest maar ik herinner me nog wel hoe Wilma haar broer om raad vroeg toen ik begin jaren ’80 vroeg naar boeken van Hugo Brandt Cortius. Die man wist alles en hij kon mooi vertellen.

  3. Voor zover er bezuinigingen plaatsvinden bij de UvA, is dat niet zozeer op de Kaartenkamer: in 2013 werd het cartografische onderzoeksprogramma Explokart onderdak verleend, in 2014 werd een nieuwe conservator cartografie, geografie en reizen aangesteld, en in 2015 is een nieuwe bijzondere hoogleraar historische cartografie benoemd.
    Met vr. groet,
    Reinder Storm

Geef een reactie