– De Ierse schrijfster Edna O’Brien over de drijfveren van het gewapende IRA-verzet: ‘Iemand moest het doen’

Door Reinjan Mulder
EdnaWie wat minder vertrouwd is met de Ierse literatuur zou zich kunnen afvragen waarom de Ierse schrijfster Edna O’Brien (1930) ondanks haar afkeer van de Engelsen, nu al meer dan vijftig jaar in het land van de vijand woont. Al in 1960, nog voor ze haar eerste boek The Country Girls had gepubliceerd, verliet de schrijfster met haar toenmalige echtgenoot haar geboortegrond, om daar alleen nog maar incidenteel terug te keren. In Engeland, waar ze tegenwoordig een gezellig, met veel antiek en Engelse en Ierse boeken ingericht huis in de Ovington Street in de Londense wijk Chelsea bewoont, is ze sindsdien uitgegroeid tot een Ierse schrijfster van wereldfaam.
Want ja, dat is ze. ‘Het is niet erg netjes om dat van jezelf toe te geven,’ zegt ze zelf daarover, ‘maar het is wel waar’.
Waarvan acte. Nog altijd zijn er kennelijk weinig schrijvende landgenoten die aan haar aanzien en haar wereldwijd hoge verkoopcijfers kunnen tippen. Op The Country Girls volgden al snel The Lonely Girl / Girl with Green Eyes (1962) en Girls in their Married Bliss (1964), boeken die ik in de jaren zeventig met veel genoegen las, en die ik me vooral herinner als weemoedige romans over hunkerende Ierse meisjes uit kleine dorpjes die, als ze groter worden, in aanraking komen met de harde werkelijkheid. En recent verschenen in Londen Edna O’Briens goed ontvangen memoires, onder de voor de hand liggende titel Country Girl, waarvan volgende maand bij de Bezige Bij de vertaling verschijnt: Het buitenmeisje.
Toen ik Edna O’Brien een paar jaar terug in Londen sprak en haar naar de reden voor haar vertrek uit Ierland vroeg, kwam ze met verschillende verklaringen, die elkaar voor een deel tegen spraken. Eerst zei ze dat Ierland geen land was voor schrijvers. ‘Ierland is een godsdienstige gemeenschap, met een cultuur die niet op schrijven is ingesteld, maar op schaamte. Mijn eerste vijf of zes boeken zijn in Ierland meteen verboden. In de kleine gemeenschap waar ik vandaan kwam werden de onderwerpen waarover ik schreef, zeker voor een vrouwelijke schrijver, schandelijk gevonden.’ Eén van de opmerkingen die O’Brien zich herinnerde, was dat ze ‘een smet op de Ierse vrouw’ (a smear on Irish womanhood) was: ‘Zoiets geeft je geen prettig gevoel. Ik dacht dat ik niet zou kunnen leven onder zo’n vloed van kritiek.’

Later verzachtte ze haar kritiek op Ierland en zei ze dat haar verhuizing naar Engeland eigenlijk alleen maar door het toeval was bepaald. ‘Mijn man wilde naar Engeland en ik ging gewoon met hem mee. Maar alle boeken die ik sindsdien schreef hebben met Ierland te maken. Toen ik wegging realiseerde ik me niet wat Ierland voor me betekende. Ierland is sindsdien altijd mijn thema geweest. We raken nooit onze wortels kwijt, of we nu weggaan of niet. Ze zijn ons handelsmerk. Ze laten ons denken zoals we denken en voelen zoals we voelen.’
De fysieke afstand die haar van haar onderwerp scheidde, was, zei ze, nooit een probleem geweest. ‘Het doet er niet toe waar je woont, het gaat erom waar je psychisch bent. Dat is het enige wat telt voor een schrijver. Ik heb bij het in elkaar zetten van zinnen niet het gevoel dat ik in Londen woon. Het landschap van Ierland, de straten, het weer, de stemmen, de angsten, de passies, ze zitten allemaal in mijn hoofd en springen om me heen.’
In haar met foto’s geïllustreerde essay Mother Ireland (1976) heeft Edna O’Brien haar aankomst in het mistige Engeland mooi onder woorden gebracht. Op het Londense Euston Station ervoer ze ‘een rimboe, bars en onpersoonlijk, met duiven die uit een fabriek leken te komen, en toen ik de gezichten van de Engelsen zag moest ik niet aan de lange lijst bloederige gebeurtenissen uit de geschiedenis denken, maar aan de moordverhalen die ik in de zondagskranten had gelezen…’
‘Ik was blij weg te zijn uit Ierland,’ zei ze, ‘maar ik voelde me ook afgesneden.’ Ze zag later ook dat de weerstand die ze met haar boeken opriep niet typisch Iers was. ‘Eerst waren het de Ieren die tegen me tekeer gingen, nu zijn het de Engelsen. Geen enkele schrijver heeft het makkelijk als hij wat te zeggen heeft. Het vak komt er op neer dat je meningen geeft over dingen die de mensen niet willen horen, op het gebied van seks, politiek, dood en geld. Het leven is gevaarlijk terrein en schrijven raakt aan pijnlijke onderwerpen. Het echte schrijven roept geesten op die onaangenaam zijn, voor de schrijver èn de lezer. Schrijven is vragen om moeilijkheden.’
En die heeft ze in de loop van haar leven genoeg gekregen. Haar roman House of Splendid Isolation uit 1995 viel bijvoorbeeld al meteen op omdat het nogal onverhuld over de illegale IRA leek te gaan. In Engeland kreeg de schrijfster daarom onder meer het verwijt dat haar boek ‘een vrijbrief’ voor terrorisme zou zijn.

‘Begrijp me goed,’ zei O’Brien daar toen over, ‘ik houd ook van protestanten. Ik ben geen blinde unionist.’  Ze vergeleek het lezen van een boek echter met het beklimmen van een berg. Het gaat er niet om waar je uitkomt, maar om de rijkdom die je onderweg ziet. Bij een goed boek moet je de indruk hebben dat je slaapwandelt. Pas geleidelijk aan ga je meer van het verhaal zien.
Ze vond het belangrijk dat een schrijver door zijn taal de verbeelding prikkelde. Boeken moesten volgens haar geregeld herlezen kunnen worden, waarbij je steeds weer  wat nieuws ontdekt. ‘Er is niets op tegen om een verhaal niet meteen te begrijpen, zolang je je maar niet verveelt.’

Ook House of Splendid Isolation was zo’n boek dat je eerst een paar keer moest herlezen voor je het volledig doorzag. O’Brien hanteert daarin een uitgebalanceerde combinatie van tijden en perspectieven die de eerste keer lastig te doorgronden is. De schrijfster heeft wat dat betreft sinds haar eerste romans, die een veel rechtlijniger verloop kenden, een intrigerende ontwikkeling doorgemaakt. House of Splendid Isolation begint met een op het eerste gezicht vrij willekeurige verzameling scènes, nu eens in het heden, dan weer in het verleden. Verschillende personages doemen op zonder dat je weet wie van hen de hoofdpersonen zullen worden.
Aan dit alles vooraf gaat dan nog een monoloog van een ongeboren kind dat de bittere loop van de geschiedenis bezingt: ‘Ik hoor verhalen. Misschien ben ik het zelf, vertel ik ze aan mezelf, of misschien is het dat geprevel dat uit de aarde komt. De aarde zo oud en belaagd, zo hongerig en verzadigd. Ze praat. Van dingen die voorbij zijn en dingen die nog komen. Veldslagen, meer veldslagen, bloedvergieten, zachte morgens, het gedrentel van beesten en hun jongen. (-) Misschien komt het doordat de doden niet doodgaan maar ergens blijven huizen. Jonge mannen die hun leven hebben gegeven om te kunnen verrijzen. Een meisje houdt van haar lief en haar lief houdt ook van haar, maar hij houdt meer van het land, hij wordt er door gegijzeld.’

Ondanks deze toch behoorlijk indirecte, literaire toon deed House of Splendid Isolation veel stof opwaaien, vooral omdat er een kortstondige romance in voor komt tussen de bejaarde Ierse weduwe van een Ierse nationalist die in een uithoek van de Ierse Republiek een groot vervallen huis bewoont en een door de politie gezochte ’terrorist’.
Nauwkeurige aanduidingen van de achtergrond van deze terrorist ontbreken. O’Brien wilde, zo zei ze me, dat het boek ook na de troebelen in Noordierland nog gelezen kon worden. Maar de man is onmiskenbaar gemodelleerd naar leden het verboden republikeinse leger, de IRA.

Ook uit andere elementen wordt duidelijk dat het boek, dat verscheen voor op 1 september van 1995 het staakt-het-vuren van de IRA inging, gebaseerd is op het Ierse onafhankelijksstreven, nu en aan het begin van deze eeuw. Zo zijn er fragmenten in opgenomen uit het dagboek dat Edna O’Briens oom, de in 1922 gesneuvelde kapitein Michael Cleary, bijhield toen hij meedeed aan acties van de IRA. Cleary beschrijft daarin hoe hij voor de Engelsen op de vlucht is en onderdak zoekt.
De IRA-soldaat in de roman, die gesitueerd is omstreeks de jaren zeventig, leidt een soortgelijk partizanen-leven. Hij denkt dat het huis van de vrouw leeg staat en wil er in stilte zijn volgende actie voorbereiden. Maar als hij merkt dat zij er nog woont, dwingt hij haar met geweld om hem te verbergen.
Het is een bekend gegeven, misdadiger gijzelt onschuldige burger, maar de plot, hoe spannend ook, is voor Edna O’Brien eigenlijk bijzaak. Ze laat op de haar kenmerkende wijze vooral zien hoe de vrouw zich innerlijk bij de situatie neerlegt, en in haar hulp aan de terrorist veel verder gaat dan strikt noodzakelijk is. Als ze eindelijk de kans krijgt hem aan te geven, doet ze het niet: ‘Ze zette een verbeten gezicht alsof ze verwachte hem tegen te komen. Ze had zich helemaal aangekleed en haar jas aangetrokken, haar bruine jas met de zware astrakankraag. Ze was op weg naar de telefoon op de overloop. Lang voordat ze deze bereikte straalde de ontzieldheid ervan haar al tegemoet. Een serpent, zwartgrijs, stom zwijgend in haar bevende hand toen ze het naar haar mond bracht om te spreken. Ze zei ‘hallo’ en noemde vier, vijf keer de naam van de plaatselijke telefoniste. Toen hing ze op. In de hal beneden zag ze enkel leegheid en duisternis waar de trap ophield, en ze vroeg zich af in welke kamer hij huisde en wat hij nu aan het uitbroeden was.’

De komst van de voortvluchtige soldaat wordt voor de vrouw aanleiding voor een weemoedige terugblik op haar leven en op de geschiedenis van haar land. Ze denkt terug aan haar mislukte huwelijk, haar eenzaamheid in het grote huis, de tragiek van haar man en ze herleest de bewaard gebleven brieven en dagboeken van de familieheld, haar oom bij de vroegere IRA. Psychologen zouden het gedrag van de vrouw misschien een voorbeeld van het Karremans-syndroom noemen: de gijzelaar verbroedert zich ongewild met zijn gijzelnemer. Maar in de visie van O’Brien is haar houding een gevolg van een serieuze politieke en persoonlijke bewustwording. Daarbij staat het gedrag van de vrouw volgens haar in zekere zin voor de politiek van de Ierse Republiek. ‘We mogen,’ zegt ze als ik haar in Londen opzoek, zonder dat ik daar met zoveel woorden naar vraag, ‘in de man het katholieke deel van het Noorden zien en in de oude vrouw het Zuiden. De vrouw voelt zich, net als de meesten van haar landgenoten, schuldig tegenover iemand die alles heeft opgegeven om voor het ideaal van een verenigd Ierland te vechten.’

Toch was Edna O’Brien zeker niet blind voor de verwoestende gevolgen van de strijd. In het boek komt een dialoog voor die haar dilemma illustreert: ‘Vroeg of laat zul je jezelf tegenkomen,’ zegt ze, beschaamd omdat ze zichzelf heeft kunnen toestaan zich met de vijand te verbroederen. ‘Dat zal best,’ zegt hij, terwijl hij wegloopt. Ze antwoordt niet eens. Er is iets uitgevlakt bij hem. Iets menselijks.’

Edna O’Brien in 1995: ‘Het gaat hier over een vrouw die denkt dat ze apolitiek is. Josie heeft geen deel uitgemaakt van de geschiedenis. Wat haar overleden man en haar vaderland hebben gedaan, het verzet tegen de Engelsen, heeft ze altijd afgekeurd. Ze heeft natuurlijk haar eigen kleine zonden, maar ze denkt, zoals zo veel mensen, dat haar niet echt iets te verwijten valt. Totdat op een dag die ‘misdadiger’ over de vloer komt. Afkomstig uit een andere sociale omgeving, met zijn eigen werkelijkheid, en met zijn eigen mensen achter zich, die zich bedrogen voelen. Dat verandert haar. En hem. De man die bij haar binnenvalt staat voor iets: voor zijn eigen gemeenschap. Door te praten leert zij van hem en hij van haar. Beide hoofdpersonen zijn bezeten door enorme, diepe passies: politiek, seksueel of religieus. Dat herkennen ze in elkaar. Gepassioneerde mensen herkennen altijd iets in andere gepassioneerde mensen.’

Edna O’Brien noemde House of Splendid Isolation geen ‘gezellig boek’ over haar vaderland: ‘Ik heb de tragiek willen laten zien van een land waarvan een gedeelte niet alleen in oorlog is met Engeland maar ook nog eens met Ierland. Het gaat hier niet om de IRA versus Engeland, ook in het Zuiden heeft de strijd zijn tol geëist. De mensen daar voelen een collectieve schaamte over de terreur in het Noorden, terwijl ze bang zijn voor het terrorisme in hun eigen omgeving.’
Het verhaal loopt zoals veel boeken van O’Brien slecht af. Als de oude vrouw de kans krijgt om te ontsnappen en de man bij de politie aan te geven, twijfelt ze al zo erg dat ze dit welbewust nalaat. Hoewel ze zijn gewelddadige acties tegen onschuldige burgers blijft afwijzen en er bovendien nog een groot leeftijdsverschil tussen hen is, ontstaat er iets van een relatie. Ze besluiten meer risico’s te lopen dan verantwoord is en dat kost één van hen het leven.
Voor veel Engelse lezers was vooral de groeiende sympathie van de hoofdpersoon voor een terrorist moeilijk te verdragen. O’Brien citeert uit haar hoofd enkele negatieve kwalificaties die het boek in de Engelse pers zou hebben gekregen. “Iedereen schreef alleen nog maar over de strekking. Niemand ging nog in op de vertelvorm, de muziek van de taal, het karakter van de personages.” Half fluisterend vervolgt ze: “De Engelsen hebben mij altijd al gehaat om de passie die uit mijn boeken spreekt. Engelsen kunnen daar absoluut niet tegen. Die zijn zo niet.”

Maar is het gek dat een land dat in een psychose verkeerde wegens de vele IRA-bomaanslagen niet zo geïnteresseerd is in de motieven van de daders? O’Brien: ‘Ze hebben me verweten dat ik in mijn boek een terrorist, een crusader, een menselijke dimensie heb gegeven.’
Ze wees er echter op dat haar boek geen vrijbrief voor het terrorisme is. ‘Ik heb geprobeerd, en dat is naar ik hoop ook gelukt, om een totaalbeeld van de situatie in Ierland te geven. Ik wilde laten zien waarom er terrorisme is en waarom de IRA doet wat ze doet. Begrijp me goed, ik houd ook van protestanten. Ik ben geen blinde unionist. Maar de zes counties in het noorden zijn een deel van Ierland en niet van Engeland. Dat zegt je gezond verstand. Ik probeer in mijn boek de wortels van het conflict te laten zien, de impulsen die er bij spelen, het idealisme, plus de ontworteling die er voor zorgt dat een man zijn hele leven aan het terrorisme opoffert.’
Mijn tegenwerping dat het soort strijders dat in haar boek voorkomt toch slechts een minderheid vormt, en dat er, althans volgens onze kranten, ook veel Noordierse katholieken zijn die van de IRA niets moeten hebben, wuifde ze gedecideerd weg. ‘De primaire verdeeldheid in Noordierland is die tussen protestanten en katholieken. Mijn hoofdpersoon is een katholiek die de wapens opneemt. En hij vertelt de vrouw over de smart in zijn deel van de wereld. Ik heb iemand beschreven die onder andere machtsverhoudingen niet gedood zou hebben. Hij is geen psychopaat. Dat is een belangrijk verschil. Als de IRA uit psychopaten bestond hadden ze het ook nooit zo lang vol kunnen houden. Voor wat zij doen moet je geloven in je doel.
‘Mijn schrijven over Ierland ergert de Engelsen nu zo omdat het Engelands laatste koloniale wond is. Wat mij bezig hield was de pijn die men in het Noorden voelt. Ik wilde een manier vinden om meer licht te werpen op de deling en ik wilde de mensen vragen daar wat minder hysterisch en minder bevooroordeeld over na te denken. Wat de oude vrouw na verloop van tijd voor de man voelt is niet onheus. Het is ook niet overdreven. Hij komt daar binnen met zijn geweer: een lucide man, die heeft nagedacht over wat hij doet, en die in staat is tot afwegen en discussiëren. Josie ziet daardoor ook zijn kant van de zaak. Iemand moest dat toch doen, voor Ierland?

Op het schrijven van House of Splendid Isolation had Edna O’Brien zich indertijd goed voorbereid. In verschillende gevangenissen van Noordierland en de Ierse Republiek voerde ze lange gesprekken met leden van de IRA die daar hun straf uitzaten om te horen wat hen bewoog. ‘Ik wilde mijn hoofdpersoon een karakter geven, een werkelijkheid. Ik heb daarom ook gevraagd naar de gewoonste dingen die tijdens hun expedities voorkwamen. Hoe loop je? Hoe slaap je? Wat doe je tussen de acties door, als je niets te doen hebt?’  Wat haar in deze gesprekken onder meer opviel was hoe verstandig de meeste terroristen waren. Uit de Engelse pers zou je de indruk krijgen dat de IRA uit ‘een stelletje monsters’ bestaat. Dat bleek niet het geval. Het meeste indruk op O’Brien maakte de terrorist Dominic McGlinchey. Met deze man, die vorig jaar bij een vuurgevecht met de Ierse politie om het leven kwam, voerde ze verschillende diepgaande gesprekken die haar veel leerden over de motieven van de IRA. In werkelijkheid, zegt ze, had hij niets van de ‘dolle hond’ die de pers van hem maakte. ‘Hij was een stille man, erg bedachtzaam, en zorgelijk.’

McGlinchey, die naar eigen zeggen dertig mensen om het leven had gebracht, vertelde O’Brien hoe hij voor het eerst op zijn veertiende door het Engelse leger was opgepakt, toen hij op weg naar school was. O’Brien: ‘Dat soort dingen deden ze. Hij werd zonder dat hij iets had gedaan in een kamp geplaatst, waar de politie geregeld met honden binnenviel en waar hij zag hoe iemand zich uit ellende ophing. Toen heeft hij zich aangemeld voor de IRA. Hij verlangde naar een eigen gemeenschap, al zou die uitlopen op de dood, van hemzelf, van een ander, of van allebei.’ De schrijfster noemt het kweken van begrip voor iemands persoonlijke beleving een van de mooiste exercities waartoe literatuur in staat is. ‘Stefan Zweig heeft gezegd: literatuur is een grote troost voor het individu, maar van geen enkel nut voor de geschiedenis. Romans zijn in dit opzicht vrijwel de laatste middelen die we nog hebben. Daarom ben ik er ook zo verknocht. Door de literatuur kunnen we in contact blijven met onze ziel, met onze gevoelens, en onze psyche.’

Edna O’Brien was in 1995 nog niet zo optimistisch over de toekomst van Ierland. Ze hoopte dat de twee delen van het land verenigd zouden worden, maar besefte dat dit niet eenvoudig is. ‘De menselijke natuur zorgt er voor dat er steeds opnieuwe fouten worden begaan, en dat zijn nooit dezelfde fouten.’
Ze kon de angst voor bommen in Engeland goed begrijpen. ‘Maar als kunstenaar heb ik het recht om iets open te breken, en mensen te laten kijken naar de oorzaken van de situatie.’
Ze had het gevoel dat het klimaat voor literatuur in dat opzicht slechter is geworden. ‘Er is een tijd geweest dat het nog niet werd gestraft wanneer je over een taboe schreef. Dostojevski mocht over een misdadiger schrijven, omdat men vond dat hij de duistere kanten van de menselijke natuur onderzoekt. Ik wil graag hetzelfde privilege.’

Van Edna O’Brien verscheen in 2013 bij De Bezige Bij nog: Het buitenmeisje, de vertaling van haar vorig jaar in Engeland verschenen memoires Country Girl.
Het boek over de IRA waarnaar in het interview wordt verwezen is: Edna O’Brien, House of Splendid Isolation; Ned. vert. van Anneke van Huisseling: Huis van volmaakte eenzaamheid. Uitg. De Bezige Bij 1995.
Het gesprek dat ik in Londen met Edna O’Brien had, werd uitgewerkt tot een interview in NRC Handelsblad en verscheen daar op 1 september 1995.  

 

Geef een reactie