Bij de dood van Nanne Tepper (50) – een rauwe stem uit het diepe noorden

Door Reinjan Mulder
Tussen de overlijdensberichten in de Volkskrant treft mij vanmorgen een korte mededeling van Atlas Contact-uitgever Mizzi van der Pluijm dat haar auteur Nanne Tepper op 10 november is overleden. Ik schrik. Nanne Tepper hoorde tot het selecte groepje auteurs met wie ik kort na hun debuut een interview maakte, in de verwachting dat we nog veel van hen zouden horen.
Met Tepper was dat maar ten dele het geval. Hij schreef in de zeventien jaar na zijn debuut nog wel een paar boeken, maar die sloegen niet zodanig aan dat ze hem een van Nederlands belangrijker schrijvers maakten.
Of dat terecht was, weet ik niet, want ik heb ze niet gelezen. Wat natuurlijk al iets zegt. Kennelijk voelde ik niet de urgentie ze in huis te halen en zeiden hun vaak nogal klunzige titels (De vaders van de gedachteDe avonturen van Hillebillie Veen, De lijfbard can Knut de Verschrikkelijke) mij genoeg.

Direct na – of eigenlijk al tijdens – mijn interview werd Nanne wel meteen medewerker van NRC Handelsblad, eerst voor literatuur en later vooral voor muziek, maar in zijn schrijven kwam hij – streng als hij voor zichzelf was – niet echt verder, als ik op de berichten mocht afgaan, en zo bleef ik, net als veel anderen, tevergeefs wachten op Teppers ‘grote roman’ – zoals sommige anderen geïnterviewden (Doeschka Meijsing, Oek de Jong, Anna Enquist) die na hun debuut wel zouden schrijven.
Waarschijnlijk was De eeuwige jachtvelden al Tepper’s grote roman, en vond hij één goed boek wel genoeg rechtvaardiging van zijn bestaan.
Na mijn interview, dat vele uren heeft geduurd (5 uur naar ik later zal lezen), heb ik hem vreemd genoeg ook nooit meer teruggezien. Ook toen hij eenmaal – mede door het interview – als schrijver was doorgebroken, bleef hij consequent de Randstad mijden.
Zo rest mij nu weinig anders dan het interview in CS Literair, de inmiddels al weer lang verdwenen bijlage van NRC Handelsblad, nog maar eens op te zoeken, en me af te vragen: what went wrong?
Er komen ook al meteen een paar antwoorden op die vraag bij me op, nu ik uit de necrologieën in de Volkskrant en op de NRC-site afleid dat hij zelf voor zijn dood op 50-jarige leeftijd zou hebben gekozen, maar het is nog te vroeg om die hier op te schrijven. Liever ga ik in gedachten terug naar de winter van 1995 en naar het huisje dat Nanne Tepper toen in de Nieuwstraat, in een arbeidersbuurtje bij het Groninger station, bewoonde. Naar hoe we daar geëmotioneerd over boeken en over muziek zaten te praten, terwijl hij onbewogen en onafgebroken sjag rookte.
Toen ik weg ging, dacht ik even een vriend te hebben gevonden. Maar de journalistiek is een trouweloos vak. Als het al een vriend was die ik vond, was het een vriend die ik nooit meer zou terugzien.
Na het herlezen van mijn interview ga ik in de boekenkast nog op zoek naar Nanne Tepper’s debuut, De eeuwige Jachtvelden. Het is de eerste druk, uit een nieuwe, gebonden debutanten-reeks met een beperkte oplage van, naar werd gezegd, duizend die Contact toen net begonnen was. Er valt, behalve een hartelijke aanbeveling van zijn redacteur Sander Blom, onverwacht een brief uit. Van Nanne, gedateerd 9 december 1995, de dag nadat ons interview in CS Literair had gestaan. Ik vouw hem open en lees hoe we al meteen over de lengte van zijn eerste bijdrage voor ons, over Vladimir Nabokov, discussieren:

Beste Reinjan,

Al met al verre van ongelukkig met het interview. Los van een paar biografische onjuistheden (maar een kniesoor et cetera), de gewekte indruk als zou ik Anker een mep willen verkopen (die heeft al twee upper cuts in mijn ramsj-stukje over Musil gehad), terwijl mijn  handen jeukten om heel andere redenen, is eigenlijk het enige treurige dat mijn verhandeing over de slotzin van mijn roman niet uit de verf komt. Geef vooral ook de fotograaf een pluim. Hij heeft aan al mijn wensen voldaan.
Iets anders: je zei dat de ruimte voor mijn Nabokov-stuk zo rond de tweeduizend woorden lag. Nu kijk ik zelf niet op een alinea meer of minder, maar hoe problematisch wordt het voor NRC-H als ik een stuk van 2200 a 2400 woorden inlever? Zoals mijn schema er nu uitziet (voor vier/vijfde deel reeds geschreven), kom ik met een flinke zelfbeheersing op dat aantal. Mocht dit absoluut niet kunnen, wil je me dit dan vroeg in de komende week berichten? Ik heb besloten geen woorden aan The Christmas Story vuil te maken en ook niet aan De Bezige Bij.
Hoop dat je hierover tijdig kunt bellen. (’s Avonds ben ik vrijwel altijd elders, maar mijn antwoordapp. staat aan en dat ding controleer ik meestal voor ik rond negenen mijn kantoor afsluit.)

Hartelijk,

Nanne 

Over naar het interview:

MOED EN DROEFENIS IN BRAKWATERTAAL
– Nanne Tepper over zijn debuut De eeuwige jachtvelden
De schrijver Nanne Tepper (1962) debuteerde in het najaar van 1995 met De eeuwige jachtvelden, een roman die de teloorgang van een Oostgronings gezin beschrijft. Tepper was leider van een veenkoloniale rock ‘n’ roll-band maar modelleerde zijn roman naar een symfonie van Mahler. ‘Die verrukkelijke strijd tussen het platte en het hemelse, dat heb ik in mijn boek ook geprobeerd,’ zei hij toen ik hem begin december 1995 opzocht.
Het verhaal van De eeuwige jachtvelden is als volgt. In de zomer van 1990 schrijft een man uit een Oostgroninger veendorp een brief aan zijn moeder. Hij voelt zich al geruime tijd aangetrokken tot zijn iets jongere zusje en hij is ten einde raad naar Parijs gevlucht om daar, in de voetsporen van de grote schrijvers, een boek te schrijven. In zijn brief biecht hij zijn moeder op hoe hevig hij eigenlijk naar het land van zijn jeugd verlangt. ‘…weet je wat ik doe sinds ik zetel in deze stad? Hou je vast. Ik mis mijn ouderlijk huis, mijn thuis, mijn land van herkomst, mijn familie.’
Voor kinderen die het ouderlijk huis hebben verlaten, zo laat de roman zien, is er nooit meer een weg terug. Vanaf het moment dat ze weg zijn, kunnen ze alleen nog maar logeren bij hun ouders. In een brief aan het zusje op wie de man verliefd is, brengt hij een paar dagen later de onmogelijkheid van dit verlangen naar vroeger onder woorden. ‘Er is mij een grote vorm van veiligheid ten deel gevallen,’ schrijft hij, ‘er is in mij een onuitroeibare huislijkheid gegroeid. En deze huislijke brandhaard, die ik vanaf nu met mij wens te zeulen, is gemis. Puur pathetisch gemis. Er zal geen plek op aarde bestaan waar ik me niet kan overgeven, en warmen, aan mijn gemis. Begrijp je me?’
Het zijn woorden die, in al hun heftigheid, karakteristiek zijn voor Nanne Tepper en zijn manier van schrijven. Wat Tepper in De eeuwige jachtvelden oproept, is de spanning die kan ontstaan tussen geborgenheid en voortleven, met paradoxen als ‘een huislijke brandhaard’ en ‘warmen aan gemis’. Dit gebeurt met name wanneer duidelijk wordt wat de man in zijn zusje zoekt, en wat zij, van haar kant, in hem ziet. Ze zijn op zoek naar hun gemeenschappelijk beleefde kindertijd. ‘Jij lijdt aan hoop en vertrouwen,’ schrijft hij haar, terwijl ze in een huisje op Ameland verblijft, ‘je dwaalt over moddervelden en door de duinen en opeens mis je mij en thuis en vroeger.’
De twee brieven aan de moeder en het zusje in het boek vormen de crux van De eeuwige jachtvelden. Samen met een dertigtal andere brieven zijn ze opgenomen in het derde deel van de roman, een speciaal brievendeel dat de functie heeft de wat afstandelijker geschreven eerste twee delen hun betekenis te geven. Tegelijk vormen ze de opmaat voor het vierde en laatste deel. In dit slotdeel ontfermt een buitenstaander zich nog eens vanuit zijn perspectief over het verhaal. Het is een magistrale, dertig bladzijde lange monoloog waarin de buurman van het gezin waarin de broer en zus zijn opgegroeid na zijn dood nog eenmaal beziet hoe het leven in het dorp door zal gaan.
De eeuwige jachtvelden was voor mij een van de opmerkelijkste debuten van 1995. Het boek had, zoals Hans Goedkoop al in NRC Handelsblad opmerkte, een overmaat aan stijl, het was vol branie en lef en toonde een voorliefde voor verwijzingen en citaten.
Het was ook  knap gecomponeerd. Nanne Tepper hanteert een grote variëteit aan perspectieven en genres, die voorkomt dat het boek ook maar één moment eentonig wordt.
Tegelijkertijd spreekt er een duidelijke visie uit, een visie die zowel van een grote literaire belezenheid getuigt als van een hoogst persoonlijke thematiek. De vergankelijkheid van de jeugd en de pogingen om dit te weerstreven zijn natuurlijk vaker verbeeld, maar bij mijn weten nooit tegen een achtergrond van  de Oostgroninger veenkoloniën, popmuziek, Nabokov-citaten en een ongeneeslijke liefde tussen een broer en zijn zusje.
Nanne Teppers De eeuwige jachtvelden bleef dan ook niet onopgemerkt. In bijna alle kranten en weekbladen werd het groot besproken, wat voor een debuut van een onbekende schrijver uitzonderlijk is. En het eindoordeel viel vrijwel steeds positief uit. Als ik de schrijver twee maanden na het verschijnen later in de Groningse wijk Oosterpoort opzoek, is hij nog steeds wat beduusd van alle reacties. De meeste hebben hem ook erg verbaasd. Tot nu toe was hij gewend zijn manuscripten alleen maar aan vrienden te laten lezen, die zeker niet zachtzinnig in hun oordeel waren, maar dat oordeel wel fundeerden. Geen van beide kan hij van de meeste beroepscritici zeggen. Ondanks de lof die hij kreeg, heeft naar zijn idee bijna niemand gezien waar het hem in zijn boek om te doen was. Zo is er naar zijn idee veel te veel nadruk gelegd op de verwijzingen naar andere boeken die hier en daar in de roman voorkomen. Ook de criticus [Robbert Anker, RjM] die hem op grond van een verwijzing naar Ada van Nabokov verweet een zelfde thema als de grote Rus te hebben gebruikt, heeft er volgens Tepper niets van begrepen. ‘Mijn handen jeuken als ik zoiets lees. Mijn roman heeft niets, maar dan ook niets met Ada te maken. Ik houd van verwijzingen, maar als grapjes, als Spielerei. Voor de strekking van het boek hebben ze geen enkele betekenis.’
Ook de verwantschap die sommige kranten signaleerden met het vrijwel gelijktijdig verschenen debuut van de Tilburgenaar Russell Artus (Zonder wijzers) bevalt hem maar matig. ‘Ik heb Zonder wijzers gelezen, maar dat is toch iets totaal anders! Ik heb niets tegen Artus, zijn taalbeheersing is opzienbarend, maar wat hij doet komt uit iets heel anders voort. Hij gebruikt ook perspectiefwisselingen, maar dat deed Faulkner al, en Joyce. Dat zijn de naweeën van het modernisme.’
Het meest had Nanne Tepper zich geërgerd aan een stukje van Maarten ’t Hart, in het laatste nummer van Hollands Maandblad. Het was bedoeld als een overzichtsartikel over de recensies van De eeuwige jachtvelden, maar ’t Hart kon het volgens Tepper kennelijk niet laten om meteen zijn eigen mening over de roman te ventileren. In enkele bewoordingen (‘blubberige Willem Kuipers-zinnen’) veegt ’t Hart tegen het slot de uitgewogen stijl van Tepper onder tafel, waarna hij quasi-grappig eindigt met een verwijzing naar de volgens hem wild woekerende incestpraktijken in Oost-Groningen: ‘hoe omzichtig worden hun Oostgroningse incestueuze verlangens hier aan de lezer voorgeschoteld!’.
Nanne Tepper: ‘Dat iemand zo eenvoudig met zijn debiele kop in een valkuil kan donderen! Dat soort grappen zou beter richting Veluwe gemaakt kunnen worden. Ik heb gehoord dat ik wat de reacties betreft niet mocht klagen, maar dat maak ik zelf wel uit. Ik klaag wel, ja.’
Nanne Tepper, die tot twee maanden geleden een groot deel van zijn dag vulde met zijn twee grote liefdes, schrijven en muziek maken – hij is de leider en oprichter van de al tien jaar bestaande veenkoloniale rock ‘n’ roll band The Diseases – vindt het debuteren als schrijver al met al ‘een zéér, zéér eigenaardige’ ervaring: ‘Ik had natuurlijk gehoopt dat mijn boek niet onopgemerkt zou blijven. De uitgever had me gezegd dat er een grote kans was dat het boek volledig genegeerd zou worden omdat er al zoveel boeken verschijnen, wat ik een rare stelling vond. Maar als je alle recensies nu bekijkt, krijg je de indruk dat er alleen maar snel gewerkt moest worden. Alles ademt een grote haast uit.’

Om aan te geven waar zijn boek wel over gaat, leest Nanne Tepper de lange slotzin voor, waarin de overleden buurman na zijn dood nog één keer zijn blikken over het dorp laat gaan: ‘En ik hang voor dat dakraam en zie de avond over de velden en de zon die achter de einder dooft en er spoelt iets warms door dat wat van mij over is en dood zal ik wel niet meer gaan en als ik door het dakraam vloei en de avonden van altijd ruik, zie ik in mijn hoofd mijn oude vriend Zonnebloem die mij bij een elleboog pakt en zegt: Mien beste kerel, waist nog wel …’
Die laatste woorden, ‘weet je nog wel’, op zijn Oostgronings uitgesproken, zijn voor Nanne Tepper ‘de pointe’ van het boek. ‘Het is een paukeslag waar de hele roman naar toe is geleefd. Die mengeling van heroïek en tragiek, dat iemand op het punt dat hij het hiernamaals betreedt, zegt ‘waist nog wel’.’
Het fictieve dorp Oude Huizen waar een groot deel van de roman zich afspeelt modelleerde Tepper naar een locatie uit zijn vroege jeugd. Hij is geboren in Hoogezand en woonde vanaf zijn vierde* (*zie de ingezonden brief hieronder) jaren in Veendam. Het kon volgens hem dan ook niet anders dan dat deze streek het decor zou worden van zijn boek. Zoals er ook geen ontkomen aan was dat de taal die hij daar hoorde en sprak in het boek terecht kwam. ‘Dat Oostgronings hoor ik in mijn hoofd. Als ik vroeger met mijn grootvader praatte, praatte ik plat.’ In het Veendam van zijn jeugd sprak volgens Tepper iedereen een vorm van dialect, ‘een brakwatertaaltje: een mengeling van heel slecht Nederlands en veenkoloniaals.’ Toen Nanne Tepper achttien was moest hij, naar hij zegt, nog altijd het ABN leren.
‘Er bestaan nog steeds zulke dorpen als Oude Huizen, heel verstild, waar steeds weer enorm moedige mensen op af komen die besluiten om er te gaan wonen. Ook de ouders uit het boek zijn treurig en moedig tegelijk. Dat zijn mijn persoonlijke preoccupaties. Moed en droefenis.’
De eeuwige jachtvelden beschrijft met veel humor en in vaak heftige bewoordingen de teloorgang van een eigentijds losbandig gezin in het dorp. De kinderen – naast de twee kinderen die zich tot elkaar aangetrokken voelen is er nog een jonger zusje – zien zich gedwongen om ten koste van veel weemoed en heimwee elders hun geluk te zoeken. En hun ouders, een zwaar alcoholische dokter en zijn levenslustige vrouw, besluiten na veel aarzelingen uit elkaar te gaan. Nanne Tepper: ‘Het is zo’n gezin dat uit elkaar dreigt te vallen, maar dat alle ellende in mildheid weet te smoren.’
Het bijzondere van De eeuwige jachtvelden is echter dat het boek, tussen alle verwijzingen naar het Groningse, steunt op verworvenheden die uit een andere wereld afkomstig zijn. Een ‘verantwoording’ aan het slot meldt enigszins pesterig: ‘Alle overeenkomsten van scènes en sores in deze roman met die in andere levende en dode kunstwerken berusten op louter toeval, behalve daar waar een schrijver een verwijzing ambieert.’
Ik vraag Nanne Tepper wat er aan de publikatie van zijn roman vooraf is gegaan. Ooit, zegt hij, schreef hij heel andere boeken, die overigens nooit werden gepubliceerd: vanuit één bepaald perspectief, in de ik-vorm. Naar zijn gevoel is hij daar net op tijd van teruggekomen. Toen hij twee jaar geleden begon aan wat nu De eeuwige jachtvelden is, had hij net tien jaar zitten ‘peuteren’ aan wat hij nu ‘een gedrocht’ van een boek noemt, een lang autobiografisch werk in de eerste persoon. Dit manuscript heeft hij heel dramatisch door een vriend aan de voet van de Rocky Mountains laten begraven. ‘Ik heb een groot zwak voor melodrama. Ik wilde door dat begraven letterlijk tot uitdrukking brengen: zand erover.’
Nanne Tepper wist toen in ieder geval hoe het niet moest. ‘Ik zag door dat boek in dat ik geen eerste roman moest publiceren in de eerste persoon. Ik heb gemerkt dat het niet zo moeilijk is om op die manier dertig bladzijden van een geniaal boek te schrijven, maar zie er dan nog maar eens tweehonderd aan vast te breien, in de hoop dat die hetzelfde geniale niveau hebben. Het moet een ‘roman’ worden, wat voor mij wil zeggen een hermetisch gesloten universum.’
Het verleidelijke van de eerste persoon is volgens Tepper dat je je gaat ‘vergrijpen’ aan de stijl. “Het is als wanneer je een bierkraan open zet, en het bier laat stromen: eindeloos, eindeloos. In de derde persoon heb je meteen al veel meer overzicht. Je laat je niet zo makkelijk door het verhaal meeslepen. De verleiding om door te gaan op intermezzo’s is niet zo groot.”
Als voorbeeld van een mislukking die voortkomt uit een verkeerde stijl noemt Tepper The Moor’s last sigh, de laatste roman van Salman Rushdie. ‘Als roman stelt dat boek niets voor. Rushdie verlustigt zich zo aan wat zijn fantastie en zijn stijl hem bieden, dat de roman an sich er bij in schiet. Als je dat bij een groot schrijver als Rushdie ziet, moet je daar als mindere god je lering uit trekken.’

De basis voor De eeuwige jachtvelden, vertelt Tepper, werd na de mislukking van zijn eerste boek een kort verhaal over een meisje dat fysiek volwassen wordt en een broertje dat daar onbewust getuige van is. Dit verhaal, het oerverhaal zoals hij het noemt, is later middenin het boek terecht gekomen, halverwege het tweede deel, als het verhaal dat de zoon aan zijn zusje ten geschenke geeft op haar zestiende verjaardag. Daaromheen is hij vervolgens een groot weefsel van scènes en dialogen gaan schrijven.
Bij het zoeken naar een vorm spiegelde Tepper zich vooral aan zijn idolen op muzikaal gebied, Frank Zappa en Gustav Mahler, twee componisten die er ook lustig op los parafraseren en citeren. Zo werd de opbouw van De eeuwige jachtvelden gemodelleerd naar de Eerste symfonie ‘Titan‘ van Mahler. De vier delen van het boek kregen dezelfde karakteristieken mee als de delen van de symfonie, van ‘langsam, schleppend, wie ein Naturlaut’, tot ‘stürmisch bewegt’.
Nanne Tepper: ‘Die verrukkelijke strijd van Mahler tussen het platte en aardse en het hemelse, tussen dood en verderf en romantiek, zoals hij het waagt om ‘Vader Jacob’ in zijn Eerste symfonie op te voeren, dat heb ik in mijn boek ook geprobeerd. Ik heb van mijn boek een symfonie willen maken, met veel muzikale trucage, om de thematische herhalingen die er in voorkomen voor de lezer niet te vervelend te maken.’
Over de invloed van andere literatuur op zijn werk zegt Nanne Tepper: ‘De eeuwige jachtvelden is een antwoord op mijn voorkeuren en invloeden. Ik heb veel romantisch decadente literatuur gelezen. Die spreekt me enorm aan, maar de strekking van mijn boek is anders. Bij de schrijvers van die literatuur is er een obligate combinatie van de verering van het kwaad en de schoonheid. Je vindt daar ook steeds de behoefte van twee tegenpolen die één willen worden. Veel minnaars denken als ze een vrouw zien: als ik me die eigen maak, krijg ik wat ik nu ontbeer. In die literatuur is het zusje ook vaak androgyn en kerkelijk, en op zijn minst neurotisch. Bij mij is dat alles niet het geval. Mijn zusje is juist heel vrouwelijk. En mijn held is weliswaar een potsierlijke romantisch decadente kwibus, maar hij is geen man zonder eigenschappen, zoals Musil dat noemt. Geen hol vat. Hij is wel verliteratuurd, maar heeft in de literatuur antwoorden gevonden die verwoorden wat hij bij zichzelf bespeurt.’
In het laatste deel van De eeuwige jachtvelden wordt duidelijk dat de man misschien toch weer naar zijn geboortedorp zal terugkeren. De gestorven buurman laat weten zijn huis aan hem te hebben vermaakt, en in dat huis, in de grootst mogelijke nabijheid van zijn ouderlijk huis, zou hij zijn paradijselijke jeugd op een andere manier kunnen vervolgen, ‘want hij is het,’ zegt de overledene in zijn monoloog, ‘die kinderen in Oude Huizen moet zetten om te voorkomen dat het dorp sterft.’
Nanne Tepper: ‘Het boek eindigt in een patstelling. Het is voor de zoon, zolang hij van zijn zusje houdt, onmogelijk om een kind te maken, zodat het in leven houden van het dorp onmogelijk zou zijn. Maar ik acht de zoon in staat daar iets op te vinden. De mens is vindingrijk.’ Waar het in De eeuwige jachtvelden op aan komt is dat de zoon heeft besloten zijn eigen leven vorm te geven. ‘Een kerel zijn is kunst,’ schrijft hij in een van zijn brieven uit Parijs. Zijn grote voorbeeld zal de komende tijd de buurman zijn. ‘Hij liet mij het leven van de man op aarde zien. Naakt, zonder kostuum, zonder rolverdeling, zonder mij als publiek te beschouwen.’ Aan zijn sterfbed, zo schrijft hij in de laatste brief aan zijn zusje, heeft hij van hem een ‘zet’ gekregen waardoor hij verder kan. ‘Ik ga mijn leven kneden, al haat ik het en zie ik dat wat ik scheppen zal met louter angst tegemoet.’

REINJAN MULDER

Het interview met Nanne Tepper verscheen eerder in iets andere vorm in NRC Handelsblad van 8 december 1995.

4 Reacties

  1. […] Reinjan Mulder herinnert zich hoe hij Tepper ging interviewen: Liever ga ik terug naar 1995 en naar het kleine huisje dat Nanne Tepper toen in de Nieuwstraat, in een arbeidersbuurtje bij het Groninger station, bewoonde. Hoe we daar geëmotioneerd over boeken en over muziek zaten te praten, terwijl hij onafgebroken sjag rookte. Toen ik weg ging dacht ik zelfs even een vriend te hebben gevonden. Maar het werd er een die ik nooit meer zou terugzien. […]

  2. De Eeuwige Jachtvelden was, en is, zijn definitieve grote roman!
    A once – in – a – lifetime – experience.

  3. Inmiddels is er een royale selectie uit de brieven van Nanne Tepper verschenen: De kunst is mijn slagveld. Samengesteld door Nick van der Wal. Ontroerend om te lezen, treffend door zijn stijl, maar ook bij vlagen deprimerend. Hoe iemand zo opgewekt en met open ogen zijn ondergang tegemoet kan gaan.

  4. J. de Bruijne

    Nanne kwam op ca 10 jarige leeftijd in Veendam wonen. Dus niet vanaf vier jaar zoals in bovenstaand artikel staat vermeld. Kwam toen bij mij in de klas. Heel rustige jongen die echt goed kon voetballen!

Geef een reactie