Chronobioloog Till Roenneberg over het belang van onze bioritmes: ‘Stop de zomer- en wintertijd’

Door Till Roenneberg

De eerste boeken van Till Roennberg’s ‘Het innerlijk uurwerk’ komen binnen bij uitgeverij Babel & Voss

‘Mijn boek Het innerlijk uurwerk – Alles over onze bioritmes gaat over klokken. Niet over een uurwerk dat we kunnen kopen, om onze pols dragen of aan een muur hangen, maar over de klok die in ons lichaam tikt. Deze inwendige klok is geen recente ontwikkeling na een lange evolutie, we delen ons vermogen om innerlijk de tijd van de dag bij te houden met vrijwel elk ander levend wezen op aarde, van andere zoogdieren tot eencellige organismen.’
Met deze woorden begint de internationaal vermaarde chronobioloog Till Roenneberg zijn boek Het innerlijk uurwerk – Alles over bioritmes dat bij Babel en Voss in een Nederlandse vertaling verscheen. Volgens Roenneberg is het schadelijk om door middel van zomer- en wintertijden steeds weer een andere kloktijd te hanteren.
Om te laten zien waar Roenneberg’s boek nog meer over gaat en wat de invalshoek van de chronobiologie in veel actuele vraagstukken is, volgt nu een fragment uit zijn inleiding:
Kennelijk is een inwendige biologische klok bijzonder belangrijk voor het leven op deze planeet. Voor de meeste dieren in hun natuurlijke omgeving zal een bijzonder of in strijd met hun biologische klok uitlopen op een vroegtijdige dood doordat ze een gemakkelijke prooi voor andere dieren worden of doordat ze verhongeren. In Het innerlijk uurwerk laat ik zien dat voor de mens een leven in strijd met zijn biologische klok ook een gevaar voor zijn gezondheid en welzijn betekent. In de moderne maatschappij leven we zelden synchroon met onze biologische klok. Sommigen reizen snel door verschillende tijdzones, anderen (ongeveer 20% van de beroepsbevolking in de industriële samenlevingen) werken in ploegendienst. Als u ooit last hebt gehad van een jetlag, weet u wat een grote invloed het op ons heeft als onze biologische klok niet in de pas loopt met de maatschappelijke tijd. Maar zelfs als u niet in een ploegendienst werkt en nooit in een vliegtuig door verschillende tijdzones reist, kunt u nog steeds last hebben van een chronisch soort jetlag, die we ‘sociale jetlag’ noemen.
Een boek over klokken gaat natuurlijk ook over tijd, maar de tijd van de biologische klok hoeft niet per se gelijk te zijn aan de sociale tijd die we in het dagelijks leven hanteren voor het werk, reizen, afspraken of het avondjournaal. Mensen leven volgens de sociale tijd. In de negentiende eeuw was de zonnetijd de sociale tijd: het midden van de dag was het moment waarop de zon zijn hoogste stand had bereikt. Deze uiterst zinnige en van oudsher ingeburgerde conventie kwam uiteindelijk onder vuur te liggen door de trein, die mensen in een paar uur over een grote afstand kon vervoeren. Zo was de hantering van de plaatselijke zonnetijd niet praktisch meer, omdat de passagiers bij bijna elk station hun horloge moesten bijstellen. Daarom heeft men internationaal in 1884 een universeel systeem aangenomen waarbij de wereld in 24 tijdzones is verdeeld, die allemaal verwijzen naar een nullijn, de meridiaan die over het observatorium van Greenwich, nabij Londen, loopt.
Theoretisch kan men voor de sociale tijd elk willekeurig tijdsbestek aannemen, zolang iedereen maar hetzelfde tijdsbestek hanteert. Het hele gebied van het vasteland van China valt bijvoorbeeld in één enkele tijdzone, die is gebaseerd op de tijd in Beijing. In dit boek leest u hoe deze verschillende tijdsystemen naast elkaar functioneren: zonnetijd, sociale tijd, en uw individuele innerlijke tijd.
Uw innerlijke tijd is het product van uw eigen biologische klok. Deze verschilt van persoon tot persoon, net als de lichaamslengte, de kleur van de ogen of de persoonlijkheid, en deze biologische klok functioneert in samenhang met de zonnetijd en de sociale tijd. Ook al is de innerlijke tijd waarschijnlijk het belangrijkste tijdsysteem voor onze gezondheid en ons welzijn – belangrijker dan de zonnetijd en zeker belangrijker dan de sociale tijd – toch wordt deze grondig verwaarloosd. Elke dag zijn we bij benadering 16 uur wakker, totdat we de controle over onze bewegingen, gedachten en verlangens overgeven aan een toestand die op bewusteloosheid lijkt en die we slaap noemen. Deze dagelijkse omzetting ligt zo voor de hand dat men eeuwenlang geen enkel onderzoek heeft gedaan naar het biologische mechanisme dat eraan ten grondslag ligt. Synchroon met de opkomst en ondergang van de zon waken en slapen de dieren, openen en sluiten de planten hun bloemkelk, en rijst en daalt het plankton in het water. Al deze ritmes worden gestuurd door een biologische klok die de dag van 24 uur op onze planeet weerspiegelt. De overgang van slapen naar wakker zijn en omgekeerd is niet een wisseling tussen twee toestanden die je zomaar eens per dag met een knop kan omzetten. Deze overgang is een afspiegeling van een voortdurende verandering in al onze lichaamsfuncties; een verandering waarbij genen in- en uitgeschakeld worden en waarbij de cocktail van hormonen en transmitters in al onze weefsels doorlopend verandert.
Ik heb tientallen jaren onderzoek gedaan naar het biologische mechanisme dat ten grondslag ligt aan de biologische klok bij heel verschillende wezens, van eencelligen en eenvoudige schimmels tot mensen. Deze onderzoeken vonden plaats in het laboratorium, waar we proberen alle omgevingsfactoren (zoals licht, temperatuur en voedsel) te beheersen, of in de echte wereld – bijvoorbeeld in fabrieken, waar we in de loop van de dag verschillende variabelen meten, of gewoon op straat, waar we willekeurige mensen vragen wanneer ze wat doen. Mijn reden om onderzoek naar de biologische klok te doen kwam aanvankelijk voort uit een bijna toevallige samenloop van omstandigheden in mijn leven. Een van de pioniers op dit terrein, Jürgen Aschoff, was directeur van een onderzoeksinstituut ergens in Beieren. Jürgen en zijn vrouw Hilde hadden zes kinderen, die naar dezelfde school gingen als ik. Ondanks de verschillen in leeftijd raakte ik bevriend met hen allemaal. De familie Aschoff woonde op een mooi kasteel (‘het Schloss’) op de helling van een heuvel in Andechs, een dorp vlak bij de Ammersee, een van de grootste meren in Beieren. Andechs is een afgelegen plattelandsgemeente met weinig verbindingen naar andere plaatsen. De kinderen van de familie Aschoff mochten van hun ouders daarom vriendjes thuis uitnodigen wanneer ze maar wilden, die zelfs konden blijven slapen. Het was fantastisch om bij die kinderen te zijn, die allemaal bijzonder interessant en geïnteresseerd waren, en ik verbleef op het Schloss zo vaak ik maar kon. Ik kon heel goed met de hoogleraar zelf opschieten en kreeg steeds meer belangstelling voor de wetenschap waarin hij en zijn collega’s actief waren.
Toen ik 17 was, werkte ik het grootste deel van mijn schoolvakantie als part-timeassistent bij het instituut van Aschoff. Zo kon ik in één keer de eerste stappen zetten in de wetenschap, tijd doorbrengen met fascinerende personen en wat geld verdienen – een droomsituatie. Er kwamen altijd veel bezoekers: vrienden van de ouders, vrienden van de kinderen, maar ook heel veel wetenschappers, van wie sommige internationale faam genoten en die in eindeloze wetenschappelijke discussies verwikkeld leken. Ik was altijd al dol op wetenschap, maar de sfeer in Andechs maakte me bijna tot een junkie – dit was precies het leven dat ik altijd had gewild.
Chronobiologie
Tegen de tijd dat ik naar de universiteit ging, had ik waarschijnlijk meer kennis over biologische klokken vergaard dan de meeste studenten bij hun afstuderen, maar ik begon natuurkunde te studeren, in mijn ogen de meest fundamentele wetenschap. Al snel drong echter tot me door dat mijn ware belangstelling uitging naar mensen, en dat natuurkunde me niets dichter bij een inzicht in de mens bracht. Dus stapte ik over naar geneeskunde. Maar ook nu kreeg ik het gevoel dat deze discipline mijn nieuwsgierigheid niet kon bevredigen. Hoewel ik alles over mensen wilde weten, ging mijn ware belangstelling niet uit naar het helpen of genezen van mensen. Ik realiseerde me dat ik alleen iets nieuws over de mens te weten kon komen als ik meer inzicht had in evolutie, genetica, biochemie, comparatieve fysiologie en ecologie, maar aan geen van deze onderwerpen werd op de medische faculteit grondige aandacht besteed.
Uiteindelijk ben ik biologie gaan studeren. Ik genoot veel meer van de discussies met andere studenten en wetenschappers dan van het volgen van de colleges, en ik las ook allerlei verslagen en boeken die veel meer kwesties betroffen dan die in het studieprogramma waren opgenomen. Volgens mij begon mijn echte studie pas toen ik in het lab aan de slag ging, waar ik gegevens uit experimenten verzamelde en probeerde daar iets van te begrijpen. De pogingen om wijs te worden uit de onderzoeksgegevens bezorgden me altijd het grootste plezier in de wetenschap – en dat is nog steeds zo. Ik denk dat dit plezier, en de aanpak en de methoden die ik gebruik om de mysterieuze wereld van de onderzoeksgegevens te benaderen, te danken heb aan mijn intensieve contact met Jürgen Aschoff op een leeftijd dat ik erg ontvankelijk was.

Na een omweg van enkele jaren langs fotobiologie, neurofysiologie en hersenonderzoek keerde ik uiteindelijk als postdoc terug naar het terrein waar men onderzoek verricht naar biologische klokken (chronobiologie). Mijn eerste periode na mijn promotie bracht ik door in Andechs, waar ik met Jürgen Aschoff werkte – niet als student, maar als (tot op zekere hoogte) volleerd wetenschapper. Ik bleef een collega en vriend van ‘de ouwe’, zoals zijn familie en zijn goede vrienden hem noemden (hoewel hij ook altijd mijn mentor is gebleven) tot zijn dood in oktober 1998. Nadat ik twee jaar lang met Aschoff onderzoek had gedaan naar jaarlijkse ritmes bij mensen, wilde ik graag meer weten over de werking van biologische klokken in cellen, hoe ze met behulp van moleculen een innerlijke dag genereren. Daarom besloot ik te gaan samenwerken met een andere pionier in de chronobiologie, Woody Hastings, hoogleraar aan Harvard. Ik heb bijna vier jaar lang deel uitgemaakt van zijn team in Cambridge, in Massachusetts, en ben er nog vele jaren in de zomer terug geweest. Bij mijn terugkeer in Duitsland kwam ik terecht in een ongewis academisch landschap voor iemand die onderzoek deed naar zowel mensen als eencellige algen, iemand die meer geïnteresseerd was in het onderzoek naar concepten, zoals de biologische klok, dan in de inperking binnen de grenzen van kleine afdelingen die onze vakgroepen en faculteiten hadden gecreëerd. Waar hoorde ik thuis volgens de keurig geordende Duitse academische criteria – botanie, zoölogie, ecologie, antropologie of geneeskunde? Ik kwam uiteindelijk terecht op de medische faculteit, in de vakgroep medische psychologie. Ernst Pöppel, het hoofd van de vakgroep, bood me deze wetenschappelijke thuisbasis, waar ik nog steeds actief ben. Hij was een van de weinigen die ook geïnteresseerd waren in concepten (vooral die met betrekking tot de tijd) en die niet zo sterk vasthielden aan de specifieke modelorganismen die men bij het onderzoek gebruikte.

Gedurende de jaren dat ik onderzoek deed naar de biologische klok, kwam ik tot het inzicht dat wat onderzoekers van de biologische tijd ontdekten van gigantisch belang was voor ons leven van alledag. Ik merkte dat mensen hierdoor gefascineerd werden en graag meer wilden weten over de wetenschap die zich bezighield met de omstandigheden van hun dagelijkse bestaan, waarover sommigen nooit eerder hadden nagedacht. Zodra ze hier meer van snapten, begonnen ze zichzelf (en anderen) beter te begrijpen, kregen ze oog voor hun eigen individuele tijd, en voelden ze zich plotseling bevrijd van de last van het vooroordeel waarmee bijvoorbeeld hun slaapgewoonten belachelijk werden gemaakt. Zo kun je voor lui worden uitgemaakt als je niet om 7 uur ’s ochtends fris en vrolijk uit je bed springt, of kun je saai worden genoemd als je liever niet na 10 uur ’s avonds nog met vrienden uitgaat.
In Het innerlijk uurwerk – Alles over onze bioritmes vertel ik een verhaal over innerlijke tijd, of liever gezegd, een groot aantal kleine verhalen over de verschillende aspecten van onze biologische klok. Elk van de 24 hoofdstukken – ik zou liegen als ik zei dat ik bij toeval op 24 hoofdstukken ben uitgekomen – bestaat uit twee delen, een concreet geval en de bijbehorende achtergrond. Bij het concrete geval vertel ik een verhaal dat te maken heeft met innerlijke tijd, en daarover geef ik vervolgens uitleg in de achtergrondinformatie. Herhaaldelijk manipuleer ik hierbij de feiten in het belang van een goed verhaal, maar de gegevens over chronobiologie zijn al met al accuraat. Niemand weet bijvoorbeeld wat een bepaalde achttiende-eeuwse wetenschapper dacht toen hij op de drempel stond van de ontdekking van het verschijnsel innerlijke tijd (waarmee daarna een paar honderd jaar niets meer gedaan werd), maar op basis van wat hij schreef, gebruik ik mijn verbeelding om u de feiten te presenteren. Hier en daar beschrijf ik vrij recente ontdekkingen van eigentijdse wetenschappers. Deze zijn bedoeld om uw belangstelling voor een bepaalde kwestie te wekken; tevens kunt u zich zo enigszins een beeld vormen van de wijze waarop een ontdekking heeft plaatsgevonden. Ook al zijn de wetenschappelijke feiten van de ontdekking historisch correct weergegeven, details als namen en plaatsen kunnen louter fictief zijn.
Met de situatieschetsen wil ik u nieuwsgierig maken en u prikkelen uw redenerend vermogen te gebruiken. Als een bepaald geval u voor een raadsel stelt, probeer dan eerst vast te stellen wat u niet begrijpt, en kijk dan welke delen van het verhaal iets met uw eigen leven gemeen kunnen hebben. In het tweede deel van elk hoofdstuk beschrijf ik tot in detail de feiten die aan de situatieschets ten grondslag liggen. Dit moet antwoord geven op de meeste vragen en kan helpen om wat u leest in verband te brengen met uw eigen leven in de tijd.
Ik hoop dat u net zo veel plezier aan het lezen van Het innerlijk uurwerk beleeft als ik aan het schrijven ervan – plezier is de beste manier om tot inzicht te komen en stelt ons in staat zonder veel inspanning nieuwe informatie op te slaan.’

Deze tekst vormt de inleiding van Till Roennberg’s boek Het innerlijk uurwerk – alles over onze bioritmes, vertaald door Albert Witteveen en uitgegeven door Babel & Voss Uitgevers. Till Roennberg’s Het innerlijk uurwerk is bij de Linnaeus Boekhandel en elke andere goede boekhandel te krijgen, en kan worden besteld via bol.com of door overschrijving van €22,50 ( geen verzendkosten) op ING rekening NL06 INGB 0004674536 tnv Reinjan Mulder Research & Editing te Amsterdam. Vermeld op uw overschrijving ‘Uurwerk’ alsmede de naam en het volledige adres waar het boek naartoe moet.

Geef een reactie