U houdt van mijn woorden, niet van mij – Kristien Hemmerechts over schrijverschap

Door Reinjan Mulder
Recensie van: Kristien Hemmerechts, Kort kort lang. Uitg. Atlas, 1996, 191 blz. 
‘Het is met ‘lezer’ en ‘schrijver’ net als met ‘mannen’ en ‘vrouwen’, of ’tafels’ en ‘stoelen’. Iets is ofwel een tafel, ofwel een stoel.’ In het openingsverhaal van Kristien Hemmerechts’ bundel Kort kort lang probeert een schrijver tijdens een voordrachtavondje met een paar simpele definities duidelijkheid te scheppen in de literatuur. Een lezer heeft hem verteld over boeken waar je als lezer zelf wat bij mag schrijven, maar daar moet deze schrijver niets van hebben. Lezers, zo vindt hij, zijn er om te lezen, en het schrijven van boeken is de taak van schrijvers. Hij vindt ook dat schrijvers eigenlijk nooit sprekers moeten zijn, omdat de lezers niets met de persoon achter de schrijver te maken hebben. Het werk moet het doen. ‘Schrijvers zijn geen interessante of aangename mensen,’ houdt hij zijn toehoorders voor. ‘U vergist zich. U houdt van mijn woorden. Of van mijn personages, niet van mij.’
Dat de wereld waarin de schrijver noodgedwongen verkeert, in werkelijkheid minder eenvoudig in elkaar zit dan deze schrijver denkt, hoeft ons natuurlijk niet te verbazen. Dat blijkt ook uit het verhaal waarin hij figureert. Al meteen in de allereerste zin raakt hij een beetje in de war wanneer hij wil aangeven dat er een groot verschil bestaat tussen autobiografische boeken en de rest. En dan is het hek van de dam. De schrijver blijkt een opzichtige mystificatie omtrent zijn geslacht in het leven geroepen te hebben, hij draagt een valse baard en een bolhoed, in de hoop zo de aandacht af te leiden van zijn ware emoties en achtergronden. Tijdens zijn lezing speelt hij een vreemd spel met het heden en de toekomst, zoals die er na zijn dood uit zou kunnen uitzien. En zijn achtergronden van de schrijver, zo mogen we het slot van het verhaal lezen, laten zich ook niet zo makkelijk wegstoppen. Zonder dat hij het wil komt zijn persoonlijke leven op een gegeven moment in een bijzondere gedaante toch het verhaal binnen sluipen. En hoewel de schrijver weet dat het de ondergang van zijn schrijverschap kan zijn, laat hij dit element uit zijn privébestaan oogluikend in zijn schrijverschap toe. ‘Je bent zo mooi’, zegt hij tegen het autobiografische dat hem belaagt, ‘zo ongelooflijk mooi.’
Het is al met al een bizar, naar het groteske neigend verhaal, dit openingsverhaal, en het wijkt ook nogal af van de veel realistischer geschreven rest van de bundel. Maar de strekking laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Wat Kristien Hemmerechts hier kennelijk heeft willen aangeven is dat een schrijver wel kan proberen zijn persoonlijke achtergrond te verhullen, maar dat dit hem nooit zal lukken. Zijn ware aard laat zich niet achter een valse baard en bolhoed wegstoppen, net zo min als zijn persoonlijke omgeving, die onvermijdelijk het materiaal voor zijn verhalen levert. Schrijvers doen weliswaar vaak of hun persoon en hun ervaring er voor de waardering van hun werk weinig toe doet, maar wie of wat ze zijn kunnen ze niet ontkennen, hoe verlammend het ook kan zijn wanneer de lezers te veel over hen te weten komen.

De elf verhalen die na dit programmatische openingsverhaal volgen, laten vervolgens de praktijk van het schrijverschap zien. Hemmerechts heeft op dat moment haar terrein afgebakend en stort zich vol overgave op het spel. De elf wat meer conventionele verhalen zijn in meerderheid ijzersterke portretten die misschien wel tot het beste behoren wat de schrijfster tot nu toe heeft geschreven: weerbaar, venijnig, scherp, en buitengewoon geraffineerd opgebouwd, met een opvallend gevoel voor drama en dialoog.
Zoals ze eens in een interview zei houdt Hemmerechts van een weinig omslachtige, rechtstreekse verteltrant. Anders dan veel andere vrouwelijke schrijvers verliest ze zich niet graag in bespiegelingen over het gedrag van haar personages, en ze brengt ook niet al te vaak hun emoties onder woorden. Zo koel mogelijk beschrijft ze wat haar personages doen en zeggen, waaruit dan maar duidelijk moet worden waarom zij zich zo door hun lusten laten voortdrijven.
De verhoudingen die de personages daarbij plegen aan te gaan zijn, ondanks de schijn van het tegendeel, meestal allesbehalve vrijblijvend. Er is veel passie in het spel en vaak is er behalve een seksuele band ook nog een andere band. Twee voormalige geliefden worden bijvoorbeeld jaren later met elkaar geconfronteerd wanneer de een, als chef van een afdeling, de ander wegens een reorganisatie haar ontslag moet aanzeggen. Of een man is in gesprek met drie vrouwen, van wie er twee ex-geliefden blijken te zijn en de derde zijn huidige vrouw. Maar net als met het onderscheid tussen autobiografie en fictie, is ook hier het onderscheid tussen vrijwilligheid en dwang, tussen machtigen en machtelozen, niet eenduidig. Zo bevindt de man met de drie vrouwen zich, naar plotseling duidelijk wordt, gedeeltelijk in de macht van zijn laatste vrouw. Hij zit in een rolstoel en is in alles van haar afhankelijk.
Zoals we na het openingsverhaal mochten verwachten, komen in een aantal verhalen ook autobiografische elementen voor. In het weemoedige ‘Patatten ophalen’ komt een dochter aan het woord die gedetailleerd herinneringen ophaalt aan haar ouderlijk huis, en de rol van haar moeder daarin. In ‘Fases’ voeren berichten over een ontvoeringszaak de ik-persoon terug naar het verlies van haar twee zoons jaren eerder. En in het laatste verhaal, ‘Een huwelijk’, laat Hemmerechts een vrouw terugkijken op haar mislukte huwelijk met een Engelsman, waarbij ze twee van haar drie kinderen verloor. Uit interviews weten we dat deze elementen direct ontleend zijn aan het persoonlijk leven van de schrijfster. Ze vormen het autobiografische dat in het openingsverhaal om toelating smeekte.
De wending die Hemmerechts’ schrijverschap hiermee neemt is niet meteen een wending ten goede. De drie meer autobiografische verhalen zijn zeker niet de sterkste van de bundel. Niet alleen omdat de toon ervan milder en daardoor ook braver is dan in de rest, ook omdat ze iets langdradigs hebben. De laatste twee verhalen kunnen worden gelezen als een complement bij ‘Sprookje’, het slotverhaal uit Hemmerechts bundel Kerst en andere liefdesverhalen uit 1992. Maar waar dat eerste verhaal nog ging om het hevige schuldgevoel en de inzinking die is ontstaan nadat de twee jongste kinderen van de ik-persoon de wiegedood zijn gestorven, geven de twee nieuwe de trage verwerking van het verlies en de wat wijdere contouren van het huwelijk weer. Ze missen het extreme en bizarre van ‘Sprookje’, en bieden in de plaats daarvan te veel persoonlijke details.
Pas op de laatste bladzijden van het laatste verhaal komt nog even de vraag naar het autobiografische karakter van de literatuur terug die uit het openingsverhaal. De vrouw beschrijft dan hoe ze haar verslag van haar mislukte huwelijk aan haar ex-man laat lezen en hoe hij daarin enkele details corrigeert. Als ze tenslotte samen de tekst hebben aangepast, vraagt ze hem wat hij er eigenlijk van vindt. Hij antwoordt dat het ‘haar verhaal’ is.
Hoe autobiografisch het ook is, het blijft een verhaal, iets van de schrijver waarvoor een ander nooit verantwoordelijkheid zal willen dragen.
Gelukkig maar.

FRAGMENT UIT: KRISTIEN HEMMERECHTS, KORT KORT LANG

Wat ze denkt, windt haar op en misschien is het daarom dat ze het denkt. Heeft het niets te maken met hem of met de vrouwen met wie hij uit eten gaat, maar alles met haar. Geraakt niet hij maar zij opgewonden bij de gedachte aan wat gebeuren kan. Misschien weet hij zelfs wat ze denkt want meestal vraagt ze het hem. Of er iets is gebeurd. En wat voor borsten ze had. Ook dat vraagt ze hem. 
‘Alsof ik daarop let.’ 
‘Je ziet het toch.’ 
‘Als je erop let.’

De recensie van Kristien Hemmerechts’ Kort kort lang verscheen eerder in NRC Handelsblad van 12 januari 1996

Geef een reactie