Discussies over het nieuwe Rusland – Met Karl Schlögel en Andrej Bitov in het Leningrad van 1990
uit de lucht vallen. Ook elders kon je horen dat er nieuwe Renaissance aankwam, van een stedelijke, ‘burgerlijke’ cultuur die ook elders in Europa terugkwam. Schrijvers die deze theorie aanhingen, herinnerden eraan dat omstreeks de vorige eeuw-wisselling in veel Middeneuropese steden een rijke bourgeoisie-cultuur had bestaan die vlak voor de Eerste Wereldoorlog haar hoogtepunt had bereikt, in Praag, Boedapest, Warschau, Wenen, Berlijn, en volgens Schlögel zeker ook in het toenmalige Sint Petersburg.
In de verrassende omwentelingen in Oost- en Midden-Europa zag Karl Schlögel een teken dat dit type Middeneuropese stad uit het begin van de twintigste eeuw weer begon op te leven. Hij wees op de opvallende ‘herovering van de stedelijke ruimte’ overal, die maakte dat er weer gebruik werd gemaakt van de grote pleinen midden in de steden. In 1989, zei hij, waren het de toespraken in de open lucht, op het Wenceslas-plein in Praag geweest die daar de veranderingen hadden mogelijk gemaakt.
In Rusland zag Schlögel nu hetzelfde gebeuren: ‘Tot voor kort mochten de mensen in Moskou niet eens in het centrum van hun stad samenkomen. Nu demonstreren ze daar weer, en dan niet voor de partijgebouwen, maar op het grote plein voor de manege.’
Het Poesjkin-plein, bij het beeld van de bekende dichter, was volgens Karl Schlögel de laatste jaren bijvoorbeeld uitgegroeid tot een centrum van vrije discussie. Zo zou in Leningrad de Nevski-prospekt, de brede straat in het centrum die ooit het centrum was van het politieke en culturele leven in de oude hoofdstad, binnenkort zijn oude functie kunnen terugkrijgen.
Schlögel weet de crisis en de ondergang van het oude Europa in de eerste helft van de vorige eeuw eeuw niet in de laatste plaats aan de ondergang van de steden. Zonder het leven in de jaren voor de Eerste Wereldoorlog te willen idealiseren zag hij in deze steden centra voor de culturele vernieuwing en de uitwisseling van ideeën. Alle pogingen die daarna waren ondernomen om elders centra van communicatie te maken, hadden volgens hem vrijwel niets opgeleverd.
Hoofdarbeiders
Een belangrijk deel van Schlögels voorspellingen in 1990 was gebaseerd op de studie die hij halverwege de jaren tachtig maakte van de ondergang van het oude Sint Petersburg. In Jenseits des grossen October: Das Laboratorium der Moderne (1988), het lijvige boekwerk dat hij over deze periode publiceerde, gaeeft hij een prachtig beeld van de manier waarop het leven in St. Petersburg kort voor de Russische Revolutie in een stroomversnelling terechtkwam om vervolgens abrupt te worden afgebroken.
Voor mij was dat boek in 1990 een ware eye opener. Het gaat over van alles, de snelle bevolkingstoename aan het begin van de eeuw, waardoor de grootschalige woonhuisarchitectuur tot bloei kwam, de veranderingen in de pers worden beschreven, de industrialisatie, de fraaie nieuwe fabrieksgebouwen in de stad, maar ook de opkomst van de verschillende politieke stromingen.
Een mooi hoofdstuk beschrijft bijvoorbeeld de revolutionaire perikelen van 1905 en 1917 en de ondergang van de Russische intelligentsia die daarop volgde. Aan de hand van sprekende voorbeelden laat Schlögel zien hoe onafhankelijke denkers en schrijvers steeds meer het veld moeten ruimen en hoe hun plaats binnen enkele jaren wordt ingenomen door geschoolden (‘Gebildeten‘) en hoofdarbeiders (‘geistige Arbeiter‘). De aandacht voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek verdwijnt tegelijkertijd om plaats te maken voor oordelen die zijn gebaseerd op een politiek-morele instelling van de mens.
Het aardige aan Jenseits des grossen October vond ik ook dat het boek niet alleen veel verhalen bevatte, maar ook heel veel losse feiten, waar anderen weer een verhaal van zouden kunnen maken. Het leek wel of Schlögel alles wat hij tijdens zijn onderzoek in de Leningradse archieven maar aan onbekends was tegengekomen, in zijn boek had opgenomen, uit angst dat er iets uit het nog te achterhalen verleden later verloren zou gaan. Zo kom je in het boek een mooie, schematische plattegrond tegen van de Nevski Prospekt tijdens de grote bloeiperiode. Alle belangrijke zaken zijn daarop aangegeven. Er staan lijsten in van winkels, banken, kranten en bioscopen die hier indertijd gevestigd waren, en we lezen zelfs wie alle eigenaars van al dit fraais zijn geweest.
Mooi zijn ook de enorme lijsten van mensen die bij verschillende gelegenheden in het intellectuele leven aanwezig zijn geweest. Je weet dan wel niet wat er op die gelegenheden is voorgevallen, maar op grond van de gastenboeken kun je zo je eigen verhaal gaan maken.
Aan een aantal sleutelfiguren uit het late St. Petersburg is in het boek nog een afzonderlijk hoofdstuk gewijd. Schlögel beschrijft daarin onder meer de lotgevallen van de curieuze publicist Vasilij Rozanov met zijn anti-semitische campagnes. Hij gaat in op de door het communisme begeesterde Ivan Sytin, de pers-tsaar die zich ontwikkelde tot ‘rentenier van de Sovjetmacht’, en veertig jaar in de weer was ‘om Lenin naar Petersburg te brengen’. De dirigent Sergei Kussewicki wordt geportretteerd, net als diverse anderen uit zijn tijd.
Discussies
Kan Leningrad inderdaad weer net als vroeger een onderdeel worden van de Europese stedelijk cultuur, gesteld dat er nog zo’n cultuur bestaat? Dat was in 1990 de vraag. Om dit te kunnen beoordelen vond ik het interessant te kijken naar de vele discussies die tijdens de Gulliver-conferentie plaatsvonden. Juist vanwege dat soort discussies tussen Oost- en West-Europa had de uit Leningrad afkomstige schrijver Andrej Bitov indertijd voorgesteld de conferentie in Leningrad te houden. ‘Glasnost en perestroika zijn maar woorden, het gaat er nu om dat we eens iets met die openheid doen.’
Tijdens de conferentie werd duidelijk dat de opleving van Petersburg als Europees centrum afhankelijk zou zijn van twee vragen. De ene was of West- en Midden-Europa er voor zouden voelen om Leningrad weer als een centrum van hun wereld te erkennen. De andere of Leningrad in staat en bereid was weer de rol van Europees centrum te spelen.
De eerste vraag leek in 1990 vooralsnog negatief te moeten worden beantwoord. Het westelijk en centrale deel van Europa was nog niet erg in de rol van Leningrad geinteresseerd. Tekenend voor deze instelling was dat veel genodigden voor de Gulliver-conferentie op een vroeger of later moment hadden bedankt voor de eer om naar Leningrad te komen. Veel namen die op de voorlopige deelnemerslijst stonden, kwamen niet opdagen. Sommigen, zoals Ivan Klima en Gyorgy Konrad, kozen bij nader inzien voor een congres in een westers land. Anderen wilden in deze tijd van politieke veranderingen helemaal hun eigen land niet uit, omdat ze weinig heil verwachtten van het oosten of omdat ze erbij wilden zijn als er in hun woonplaats wat gebeurde.
Roemenen waren er wel, maar het leek wel of zij juist spijt hebben van hun aanwezigheid. Op de derde dag van de conferentie legt de Roemeense dichter Dorin Tudoran een verklaring af. Hij heeft de laatste vijf jaar in ballingschap in Amerika gewoond en begint ons te vertellen waarom we zijn landgenoot Augustin Buzura zo weinig zien. Buzura voelt zich niet goed hier in Leningrad. Jarenlang was hij een kritisch schrijver die ternauwernood door het Ceaucescu-regime werd geduld, maar sinds enkele weken is zijn verwarring groter geworden. Na de revolutie van december 1989 is Buzura aan het hoofd geplaatst van een nieuwe organisatie die de culturele belangen van Roemenie in het buitenland behartigt en dat wordt hem nu door veel landgenoten kwalijk genomen. Buzura, zei hij, weet niet meer wat hij moet doen. Hij had gedacht zijn land een dienst te bewijzen, maar in plaats daarvan wordt hij verdacht omdat hij zich met de politiek van Iliescu inlaat. Intussen zit hij ver van huis in Leningrad en weet hij niet wat zich thuis afspeelt.
Er waren meer redenen waarom de Roemenen zich in Leningrad ongelukkig voelden. Tudoran herinnert er aan dat er deze week voor het eerst in meer dan vijftig jaar vrije verkiezingen in Roemenie worden gehouden. Deze week konden Buzura en hij eindelijk hun mening over de politiek van hun land naar voren brengen. Maar ze deden het niet. Uitgerekend op dit belangrijke moment zijn zij naar de stad gekomen die bekend staat als de bakermat van de revolutie.
En dat was niet het enige. Zij mist hier ook de vrijheid. Terwijl iedereen in Roemenie de verkiezingen kan volgen, volgen zij helemaal niets. Doordat hier behoorlijke kranten ontbreken, blijkt hier geen enkel nieuws uit Boekarest door te dringen.
En dan die andere vraag. Was Leningrad zelf bereid een rol te spelen in de discussies die elders in Europa worden gevoerd? Tijdens de conferentie blijkt ook daarvan aanvankelijk weinig. De openbare avonden waarvoor een geselecteerd Russisch publiek was uitgenodigd, leverden weinig resultaat op. Er heerste vooral een spraakverwarring en er werden hoogstens wat stijve verklaringen afgelegd. Van de levendige uitwisseling van ideeen waarop Andrej Bitov had gehoopt, kwam aanvankelijk weinig terecht.
Doorbraak
Toch veranderde er juist na de lezing van Karl Schlögel over de toekomst van Leningrad, op de derde avond van de conferentie, iets. Schlögel, die behalve geschiedenis ook slavische talen heeft gestudeerd en voor zijn onderzoek lange tijd in Rusland woonde, hield zijn lezing in het Russisch. Dat had tot gevolg dat een grotere groep Russen nu in het paleisje van de schrijversbond en vanaf het katheder in hun eigen taal te horen krijgt wat er allemaal mis is gegaan in de jaren na de revolutie. Gedetailleerd geeft Schlogel aan in welke huizen en welke straten het intellectuele leven van Petersburg zich destijds heeft afgespeeld en wat daar nog van over is. Als een literaire reisgids leidt hij de Leningraders door hun stad.
Het lijkt een kleine doorbraak te veroorzaken in de relaties tussen de verschillende groepen deelnemers. Enkele Russen zijn na afloop ronduit enthousiast: ‘Karl, de beste avond tot nu toe!’
Ook Bitov is verheugd. De afgelopen maanden was er binnen de schrijversbond veel weerstand tegen de conferentie geweest, maar het lijkt of deze nu voor een deel overwonnen is.
Ook bij de officiele Russische instanties treedt een kentering op. De volgende morgen wordt Schlogel als kenner van de Petersburgse geschiedenis in de plaatselijke televisiestudio verwacht en van Leningraders hoor ik ‘savonds dat ze zijn optreden bijzonder hebben gewaardeerd.
Het enthousiasme van de Russen voorkomt niet dat er onder de verschillende Westeuropese deelnemers van de conferentie toch enige scepsis blijft over de mogelijke herleving van de stad. Kunnen de Leningraders ooit terug naar, bij voorbeeld, 1912, het jaar waarin Petersburg volgens Schlogel op het hoogtepunt van zijn ontwikkeling was? Een van degenen die de bestaande twijfel het duidelijkst onder woorden brengt, is de Amsterdamse socioloog A. de Swaan. Hij vindt dat Schlogel de burgerlijke cultuur uit het begin van de eeuw veel te veel idealiseert. Schlögel gaat naar zijn mening ook te veel voorbij aan de veranderingen die sinds 1912 overal hebben plaatsgevonden, de opkomst van de technologie en de omwentelingen in het openbare leven.
De Swaan noemt een regressie naar de cultuur van 1912 niet alleen onmogelijk, hij vindt zoiets ook onwenselijk. Schlögels idealisering van massa-bijeenkomsten en de cultuur van cafes en koffiehuizen vindt in zijn ogen weinig genade: ‘Als wij thuis zijn, moeten we daar toch niets van hebben. In Amsterdam zijn duizenden plaatsen waar mensen de hele dag bij elkaar zitten te praten, vaak werklozen en buitenlanders. Maar we denken er toch niet over om daarnaar te gaan zitten luisteren.’
Andrej Bitov
Op de dag van mijn vertrek uit Leningrad, na afloop van de conferentie, lunch ik in het Majakovski Schrijvershuis met de schrijver Andrej Bitov. Hij heeft zojuist bij de overgebleven conferentiedeelnemers handtekeningen verzameld onder een ‘Open Brief aan de Sovjet-regering’ waarin hij vraagt om 24 uitgewezen kunstenaars het staatsburgerschap terug te geven.
Ik vraag Bitov wat hij van de voorspellingen van Schlögel vindt. Kan Leningrad ooit weer het oude Petersburg worden?
Bitov, die vanwege zijn kritische opstelling jaren geleden uit zijn geliefde geboortestad naar Moskou werd verbannen, denkt van wel. Sterker, hij identificeert zich zelfs met de de visie van de Berlijner: ‘Schlögel is een van ons.’ Net als hij ziet Bitov in 1990 op korte termijn goede mogelijkheden om Petersburg weer in zijn oude glorie te laten opbloeien. En hij heeft daarvoor ook een concreet scenario voor ogen dat onder meer de afscheiding van de grote Russische Federatie behelste.
Bitov ziet de Russiche Federatie binnen enkele jaren in drie of vier landen uiteen vallen. Rusland is volgens hem te groot. Het loopt van Leningrad tot diep in Azië en er wonen veel te veel mensen, die ook te veel van elkaar verschilden.
Na zo’n splitsing zou Leningrad volgens Bitov de hoofdstad kunnen worden van het welvarende noordwestelijk deel. Er kunnen hechte banden worden onderhouden met de noordelijke landen van Europa: Scandinavie, Denemarken, IJsland en wellicht de Baltische landen: landen waar nu al een ‘groene politiek’ wordt gevoerd die bij uitstek geschikt is om het grootschalige en vervuilde Leningrad er weer bovenop te helpen.
Zou Bitov dan weer terugkeren naar de stad die in zijn werk zo’n belangrijke rol speelde, vraag ik.
Bitov: ‘Die hele vraag speelt dan niet meer. We moeten nu zo snel mogelijk af van het hele pasjes-systeem waarin iedereen moet aangeven waar hij woont. Ieder moet zijn eigen gang kunnen gaan. Ik zal nu eens in Moskou wonen, dan weer in Leningrad, maar ik wil ook voor een paar maanden naar Duitsland kunnen komen.’
Bewerkt en gebaseerd op het verslag dat in het CS Literair van NRC Handelsblad van 1 juni 1990 verscheen.

