Bij de Constantijn Huygensprijs 2020 voor Guus Kuijer – Hoe de schrijver van de angst zich revancheerde

Louis Vorkink (1933-2010), Met de poppen gooien. Privébezit.

Door Reinjan Mulder
Deze week, op 1 april, krijgt Guus Kuijer (78) in het Haagse Literatuurmuseum de Constantijn Huygensprijs 2020, de op een na hoogste literaire oeuvreprijs die Nederland kent. Daar zag het aan het begin van zijn carrière nog niet naar uit. In augustus 1975 interviewde – en fotografeerde – ik een 33-jarige Kuijer in het Gelderse Terborg, en toen had hij nog een hard hoofd in zijn toekomst als schrijver. Hij was in 1971 gedebuteerd met Rose, met vrome wimpers, een te weinig opgemerkte bundel verhalen voor volwassenen die eerder in Hollands Maandblad hadden gestaan, daarna kwam de roman Het dochtertje van de wasvrouw – wie kent het nogen nu had Guus Kuijer net De man met de hamer gepubliceerd, een bundel nauw samenhangende verhalen over angst, die je volgens de auteur ook als roman kon lezen.
Maar inmiddels was hij ook begonnen om voor kinderen te schrijven, en dat ging hem beter af. ‘Op een gegeven moment dacht ik: als er kinderen in mijn verhalen voorkomen, als kinderen in het verhaal aan het woord komen, waren zouden ze het dan niet ook kunnen lezen?’
Het schrijven voor kinderen beviel hem ook goed. Zijn eerste kinderboek Met de poppen gooien was net uit en dat zou later door meer boeken over Madelief worden gevolgd en ook nog tot een veel bekeken televisieserie worden bewerkt.
Vanaf dat moment kon het niet meer stuk met zijn schrijverschap. Guus Kuijer won de ene belangrijke prijs na de andere, in binnen- en buitenland, en werd in heel wat landen vertaald. Met zijn boeken voor volwassenen was zoiets nog nooit gelukt. Uiteindelijk begon hij ook weer voor volwassenen te schrijven, maar dat werden andere boeken dan in het begin. Met zijn Bijbel voor ongelovigen ging hij op een heel nieuwe manier zijn bijbelse opvoeding te lijf.
In ons emotionele gesprek bij hem thuis in Terborg legde Guus Kuijer hij uit hoe moeizaam zijn verhouding met de wereld van de volwassenen toen was. Privé, maar ook als schrijver: ‘Met mijn boeken voor volwassenen ben ik natuurlijk voor iedere uitgeverij een verliespost. Zolang ze nog het idee hebben dat ik een jonge schrijver ben, vinden ze dat niet zo erg. Als je een fonds van belang wilt zijn, moet je ook een paar jonge schrijvers hebben. Maar ik weet niet hoe lang ik die jeugdige reputatie nog houden kan. Niet voor niets staat achter op mijn laatste boek al geen leeftijd meer. Niet voor niets hebben ze er maar weer dezelfde foto opgezet die ook al achter op mijn eerste boek stond.’
Ook van het net verschenen De man met de hamer had Guus Kuijer geen hoge verwachtingen. Het was een gedreven, obsessief boek. ‘Ja, wie is precies die man met de hamer?, zei Kuijer. ‘Dat willen meer mensen weten. In het boek staat ergens dat het de man kan zijn die wegduikt achter een geparkeerde auto als je je plotseling omdraait. Maar ik heb ook met een wielrenner gesproken, die zei als de beste te weten wie de man met de hamer was. Dat wat was de kracht die toeslaat bij het wedstrijdrijden. Je kon dan plotseling niet meer meekomen met de rest en belandde in de bezemwagen.’
‘Ach,’ zei Kuijer na een korte stilte, ‘uiteindelijk is de man met de hamer voor iedereen de angst voor de dood. Die is concreet. Kennelijk willen we als we angstig zijn graag iets concreets aanwijzen, zodat we weten waar de angsten, die we allemaal kennen, vandaan komen.  Mensen kunnen nu eenmaal moeilijk met abstracties leven. Daarom heeft de televisie nu ook zo’n duidelijke functie. De Romeinen organiseerden al van die enge spelen, met veel doden, om aan die behoefte te voldoen. Wij kijken daar nu op neer, maar zelf kijken wij nu op de televisie elke avond naar de oorlog in Vietnam. Omdat daar een duidelijke vijand aan te wijzen is, geeft ons dat een enorme opluchting, of die vijanden nu de Amerikanen of de Noord-Vietnamezen zijn. Als die angst voor de dood maar geconcretiseerd wordt. Dat is ook de boodschap van mijn boeken.’
Guus Kuijer vond het inderdaad geen schande om als schrijver een boodschap voor de lezer te hebben.  ‘Als ik geen boodschap had, dan schreef ik niet. Dat vage artistieke, wat een tijdje mode is geweest, dat een schrijver geen boodschappenjongen was, dat zie ik zo niet. Voor mij moet schrijven zin hebben.’

Geen telefoon
Na het succes van zijn kinderboeken woonde Guus Kuijer op een gegeven moment in een mooie, grote boerderij, ik meen in Noord Holland, maar toen ik hem in 1975 opzocht, woonde hij nog in een eenvoudig rijtjeshuis in een nieuwbouwwijk, in het kleine Terborg. Dat isolement, ver van zijn geboorteplaats Amsterdam, beviel hem wel, zei hij. Hij was maar wat blij dat er maar één keer per uur een trein uit het westen aankwam, en piekerde er niet over om de telefoon op te nemen als die belde. Het was nog in de tijd voor de nummerherkenning en het zouden zomaar zijn ouders kunnen zijn die hem probeerden te bellen.
Hij had alleen een jaar lang een rubriekje in de lokale Graafschapsbode gehad, maar dat had hij wegens ‘een teveel aan ingezonden brieven’ moeten stopzetten. Verder was hij een paar jaar onderwijzer geweest op klein een schooltje in Didam, totdat hij ook daarmee was hij gestopt, om zich volledig op het schrijven te kunnen concentreren. Voor zijn volgende boek had hij inmiddels een kleine toelage gekregen, vertelde hij, waarvan hij hoopte dat het ooit nog eens een ‘werkbeurs’ zou worden. Dan zou hij misschien net het welvaartsniveau van een ‘werkloze, ongeschoolde gastarbeider’ kunnen bereiken, dacht hij.
Dat is hem uiteindelijk dus meer dan gelukt.
Wat ik me van ons gesprek in Terborg vooral herinner, is dat we toen indringend over zijn existentiële angsten hebben gesproken. Ook het interview zoals dat in het Cultureel Supplement verscheen getuigde daarvan. Ik zou dat nu waarschijnlijk wat minder direct hebben opgeschreven.
Guus Kuijer had vreselijk onder al zijn fobieën te lijden, zei hij: ‘Iedereen is tegenwoordig bang en gaat daarom op zoek naar vijanden, of dat nu woonwagenbewoners zijn of gekken. Ook mij zouden ze maar wat graag krankzinnig verklaren. Als je krachtig genoeg bent, lukt ze zoiets niet. Dan richt je je voortuin zo onopvallend mogelijk in, neem je een goed uitziende vrouw, en rijd je rond op een gewone fiets. Maar mij lukt dat niet en ik heb me hier dan ook altijd bedreigd gevoeld. Ze weten hier ook dat ik niet uit de streek kom. Ze horen het al aan mijn manier van praten.’
Dat gevoel voortdurend bedreigd te worden had natuurlijk iets bespottelijks, vond Guus Kuijer. ‘Zo belangrijk ben ik niet om bedreigd te worden. Daarom schrijf ik er ironiserend over, en drijf ik er de spot mee in mijn boek.’ Maar aan de andere kant waren er wel reële aanwijzingen dat mensen Kuijer bedreigden. In De man met de hamer staat een verhaal over een geslaagde brandstichting en Kuijer vertelde dat dit hem zelf was overkomen. ‘Er is hier daadwerkelijk brand gesticht, hier bij mij thuis, en het wonderlijke is dat de daders niet eens geweten kunnen hebben of er die nacht bij ons boven mensen sliepen. Gelukkig waren wij dat weekend niet thuis, maar toen ik op maandagmorgen terugkwam, mocht ik eerst niet eens mijn eigen huis in, omdat de politie dacht dat ik de brand zelf had aangestoken. Hoe die politiemensen me toen intimideerden! Ze konden geen verdachte vinden, zodat hun woede zich op mensen zoals ik ontlaadde, die ze weerloos achtten.’

Alleen zijn
Ik vond het een vreemd verhaal en vroeg Guus Kuijer waarom een Amsterdamse jongen als hij dan toch zo ver van huis was gaan wonen, als hem dat zoveel angsten opleverde. Hij vertelde toen over de hevige conflicten die hij met zijn ouders had gehad. ‘Tot mijn zeventiende heb ik in Amsterdam gewoond. Daarna wilde ik op kamers gaan wonen en ben ik deze kant op getrokken. Dat kon niet in Amsterdam.’ Eerst woonde hij een tijdje in Zutphen, en toen ging hij naar Doetinchem, nog wat verder weg, en daarna woonde hij zelfs een tijd lang op een bootje, op de IJssel, een heel stuk van de kant. ‘Je moest daar altijd met een vletje naar de wal toe. Ik propageerde toen het alleen zijn, en wilde zo ver als maar mogelijk was van Amsterdam verwijderd zijn, om me niet te laten afleiden door de gezelligheid daar. Ik wilde aan den lijve voelen hoe bang ik was voor de dood, om daarover goed na te kunnen denken…’
Over dat zwarte dieptepunt in zijn leven was hij inmiddels heen, zei Guus Kuijer. ‘Ik kom nu langzaam weer terug, ik ga nu weer in omgekeerde richting, al moet ik nog steeds veel alleen zijn. Vroeger kon iemand als ik alleen zijn met een vrouw, die dan een beetje op de eieren zat te broeden. Maar nu betekent alleen zijn dat je ook letterlijk alleen moet zijn, omdat je anders niet aan de essentiële vragen toekomt. Hoe je je angsten te lijf kunt gaan, en wat je met de dood aan moet.’
Kuijer vertelde hoe hij een keer terug van vakantie kwam en ontdekte dat het bootje waarin hij woonde, opeens op een heel andere plaats lag, en op het land. ‘Doordat het hoog water was geweest, was het anker losgeraakt en was het schip gaan drijven. Daarna was het water weer gezakt en lag de boot op land, maar maandenlang stond alles in de boot nog scheef. Als je in bed lag, rolde je steeds naar één kant.’
Over die panische tijd in eenzaamheid schreef hij Het dochtertje van de wasvrouw. Guus Kuijer pakte de roman van de schoorsteen en las me een paar stukjes voor die over een boot gaan: ‘Het is in de tijd van de lage waterstanden, de aarde die zichzelf leegzuigt… Een dynamische tijd waarin Gijs z’n boot amechtig tegen de wallekant ligt te schuren omdat het water niet meer draagt… Een boot hebben voor je plezier is wat anders dan d’r op wonen…. In de verte zie je een grote verkeersbrug de rivier oversteken… je blijft een stadsmens, en je zou wel eens een portiekje in willen duiken…

Niet moralistisch 
Dat we een boterham hadden gegeten, praatten we nog even door over zijn nieuwe interesse, de boeken voor kinderen. Zijn ervaringen als onderwijzer in Didam waren daarvoor essentieel geweest, zei Kuijer. ‘Op mijn school had ik de eerste, tweede en derde klas in één klokaal. Vijftien kinderen bij elkaar, een tweemansschooltje. Dat was ontzettend intensief werk. De kinderen daar kwamen in één keer van het analfabetisme in een heel andere wereld terecht. Als je zoiets niet goed bijhoudt, maak.je brokken. En als er kinderen waren die al in in de brokken zaten en ik kon ze niet helpen, dan was dat heel deprimerend. Want het waren juist die kinderen waar het om ging, anderen zouden toch wel goed terecht komen. Maar zonder mijn ervaringen in Didam had nooit mijn kinderboek kunnen schrijven. Ik begon de lessen altijd met eerst een half uur praten, waarbij ikzelf zoveel mogelijk mijn mond hield. Wat ik daarmee heb geleerd, wat ik daar hoorde… Als je ziet hoe veel andere kinderboeken zijn geschreven, dan is dat vaak uitgekauwde schrijverskost die totaal niet de wereld van kinderen raakt. Kinderen zijn ook zo moralistisch. Meestal kunnen kinderen zelf wel uitmaken wat goed is en wat gemeen.’
Guus Kuijer verwachtte in 1975 met de stof die hij in Didam had opgedaan nog wel een paar kinderboeken te kunnen vullen. En dat had hij goed gezien, al zei hij toen nog dat hij daar absoluut geen zin in had. ‘Het moet geen Jip en Janneke twee, drie, vier en vijf worden.’ Hij vertelde over het allereerste kinderverhaal dat hij schreef. Hoe hij dat eerst als een verhaal voor volwassenen had bedoeld. ‘Ik dacht nog dat ik dat maar beter niet kon publiceren. Het week zoveel af van mijn andere verhalen. Er kwamen kinderen in voor, voor het eerst. Maar toen dacht ik op een gegeven moment: als er kinderen in voorkomen, als kinderen in het verhaal aan het woord zijn, waarom zouden kinderen het dan ook niet kunnen lezen?’
Achteraf had Kuijer het idee dat zijn kinderverhalen niet eens zo veel afweken van zijn literatuur voor volwassenen. ‘Alles is eigenlijk volgens hetzelfde systeem geschreven, en zo hoort het ook. Omdat het voor kinderen is, moet je niet opeens heel anders gaan schrijven. Je moet voor kinderen niet een ander gezicht gaan trekken’.
Voor Guus Kuijer werd Met de poppen gooien het begin van een nieuw leven. Sinds dit kinderboek uit was, had hij het idee dat de mensen in Terborg veel vriendelijker tegen hem waren geworden. ‘Ik word nu veel meer geaccepteerd, hier. Ik heb hier en daar wat boekjes van Met de poppen gooien weggegeven, en sindsdien zien ze me als kindervriend.’

Het interview met Guus Kuijer waaruit ik citeer, werd op 8 augustus 1975 in het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad gepubliceerd. De prijsuitreiking op 1 april is te volgen via een Livestream verbinding met het Literatuurmuseum. Aanvang 20.30 uur. 

 

Geef een reactie