Noach, Audubon en wij

Rede bij de opening van J.J. Audubon tentoonstelling in Teylers Museum in Haarlem, oktober 2007

Noach, de man van de ark, had het maar gemakkelijk. Toen hij zijn gigantische ark eenmaal af had, hoefde hij alleen maar de loopplank uit te leggen, en daar kwamen ze: alle dierensoorten die er op aarde bestonden, twee aan twee, een mannetje en een vrouwtje. Van alle soorten vogels, van alle soorten vee, en van alles wat er op de aarde rondkruipt, rein of onrein, had God gezegd, zullen er twee naar je toe komen, en die zullen in leven blijven.


Wat een vogelsoort precies was, daarover hoefde Noach zich niet te bekommeren. Kwamen er twee, dan was het een soort.
Wel wordt er gezegd dat behalve vogels ook alles aan boord kwam, ‘wat er verder maar vleugels heeft’. Zodat waarschijnlijk toen al bekend was dat vleermuizen, bijvoorbeeld, geen vogels maar zoogdieren waren.
Veel zegt de Bijbel verder niet over de soorten in de ark. Al is het wel net bij de vogels, dat er tegen het einde twee namen worden genoemd. In de eerste plaats is daar de raaf, waarvan wordt gezegd dat er één door het open raam wegvloog, die heel lang heen en weer bleef vliegen: totdat de aarde droog was.
Ik vraag me af of dat wel een raaf is geweest.
Vervolgens gaat het over de duif, die uiteindelijk terugkwam met een olijftakje in zijn bek.
Waaruit we kunnen afleiden dat de houtduif, de tortelduif en niet te vergeten de trekduif in de tijd van Noach als soort nog ontwikkeld moesten worden.

Hoeveel moeilijker kreeg John James Audubon het vele eeuwen later!
Niet alleen moest hij elke vogelsoort die hij in zijn boek The Birds of America wilde opnemen, eerst zelf ontdekken, hij moest ze ook nog te pakken krijgen, zodat hij ze kon natekenen. En dan moest hij er ook nog voor zorgen dat hij geen enkel soort over het hoofd had gezien en dat hij geen soorten dubbel zag, bijvoorbeeld omdat het om een mannetje en een vrouwtje ging.
En wat was precies een soort. Het zal u niet verbazen dat dit in de tijd van Darwin, waarin Audubon leefde, aanzienlijk gecompliceerder vraagstuk was dan in de tijd die in Genesis wordt beschreven.
Audubon had zich voorgenomen om ten minste honderd nieuwe soorten aan zijn boek toe te voegen, maar al gauw kreeg hij door dat zijn speurtocht niet alleen veel nieuwe soorten opleverde maar net zoveel oude soorten als soort door de mand deed vallen.
Daar schoot hij weinig mee op.
Hoe Audubon uiteindelijk toch aan 443 verschillende soorten is gekomen, daarvan heb ik een indruk proberen te geven in het boek dat vandaag verschijnt. U kunt daarin lezen hoe Audubon soms maanden lang op pad ging om slechts een paar nieuwe soorten te vinden. Hij charterde bijvoorbeeld voor veel geld een zeilschip, huurde een bemanning in en een kapitein, liet veel eten aan boord brengen en trok vervolgens drie maanden door sneeuwstormen en mist richting Nova Scotia, waar hij plotseling… de Labradoreend tegen kwam.

Boekomslag

Boekomslag

Vergeleken met Audubon hadden wij het bij het samenstellen van ons boek weer veel gemakkelijker. Wij hadden de beschikking over alle prenten van Audubon en hoefden alleen maar aan te geven welke we wilden opnemen.
Maar toch. U moet dat selecteren niet onderschatten. Want welke vogel kozen we? Door technische en financiële beperkingen zouden er slechts een stuk of zestig vogels afgebeeld kunnen worden, en dan nog een stuk kleiner dan in werkelijkheid.
Wie mocht er mee op onze ark, en wie niet?
Ik kan u verklappen: zo aangenaam als het was om, samen met Margriet van Rooy van Nieuw Amsterdam en Fred Pelt van Teylers Museum, alle vogels van Amerika op ons scherm de revue te laten passeren, zo lastig was het om een verantwoorde keuze te maken.
Het was alsof we de zondvloed, of anders de evolutie, in verhevigde mate moesten overdoen.
Om te beginnen wilden we in ieder geval een paar vogels opnemen die sinds de tijd van Audubon waren uitgestorven. Eén keer uitsterven leek ons erg genoeg. Zo kwamen de trekduif en de Carolina parkiet aan hun plaatjes.
Vervolgens lieten we ons korte tijd meeslepen door ons gevoel voor schoonheid. Die is mooi! Nee, die! Zo kwamen de sneeuwuil en de kaalkopooievaar aan hun plaats onder onze zon.
Totdat we ons met schrik realiseerden dat een wereld met alleen maar mooie vogels wel erg saai zou worden. Bovendien bleken in onze ark bijna alle zeer mooie vogels ook nog eens grote vogels te zijn.
Besloten werd daarom om ook de kleine vogels een faire kans te geven. Dat kwam bovendien de variëteit sterk ten goede, want zo u waarschijnlijk weet, is voor een dieren- of plantengemeenschap variëteit essentieel om te kunnen overleven.
Ten slotte werd er nog gecorrigeerd op het voorkomen in Nederland. In eerste instantie bleken de meeste vogels die wij heel erg mooi vonden, vogels te zijn die niet in Nederland voorkwamen.
Dat is, als je er over nadenkt, vreemd, en ook wel tragisch. Hadden wij een voorliefde voor het onbekende, het exotische? Of zijn wij in Nederland gewoon slecht bedeeld, en heeft de evolutie bij het verdelen van de vogels over de verschillende continenten Europa de tweede keus gegeven? Kreeg Amerika de A-vogels en wij de B-vogels?
Hoe dan ook, het leek ons goed als het Nederlandse publiek zelf kon beoordelen hoe Audubon zijn vogels weergaf, en hoe kon dat beter dan door een aantal bekende Nederlandse vogels af te beelden?
En zo kwamen, ten slotte, ook de wilde eend, de ekster, de aalscholver, het winterkoninkje en de fuut aan een mooie plaats in ons boek.

Waarbij ik nog een bijzondere ontdekking deed. In de Artis Bibliotheek in Amsterdam bevindt zich een exemplaar van de zogeheten Baby Olifant Folio, een uitgave van The National Audubon Society. Daarin zijn alle vogels van Audubon opnieuw gerangschikt, en wel volgens het systeem van de vogelgidsen van de Amerikaan R.T. Peterson. Van alle vogels is vervolgens uitgezocht wat er later nog over ze bekend is geworden.
Uit dit boek blijkt dat een aantal ook in Europa bekende vogels die Audubon in zijn boek heeft opgenomen, waarschijnlijk nooit in Amerika zijn gesignaleerd.
De auteurs van het boek vermoeden dat Audubon, om aan een groter aantal soorten te komen een aantal vogels in opgezette staat in het British Museum heeft nagetekend.
Dat zou onder meer met de fuut en de parelduiker zijn gebeurd.
Misschien is dat wel de verklaring waarom de Europese vogels bij Audubon niet tot de allermooiste exemplaren behoorden. Had hij de Amerikaanse vogels zelf allemaal in de natuur waargenomen, bij sommige Europese moest hij genoegen nemen met een opgezet exemplaar. En dat is natuurlijk nooit zo inspirerend.

Bij het schrijven over buitenlandse vogels is een van de grootste problemen: hoe heten ze in Nederland. Ik moet u bekennen dat ik me daar, al heb ik nu heel wat vogels gezien, voor geen goud aan zou wagen. Is de American Crow een Amerikaanse kraai, of is het gewoon een kraai?
Ik dank dan ook de Vogelbescherming voor het enorme werk dat ze hebben verricht om alle vogels uit The Birds of America de naam te geven waaronder ze bij ons bekend zijn geworden, dan wel bekend zouden moeten worden, en ik wil het eerste exemplaar graag uitreiken aan hun voorzitter: Maarten Brabers.

Geef een reactie