Ook een beul heeft een gezin – Aleksander Tisma’s vraag naar het bestaan van God

Door Reinjan Mulder

Recensie van: Aleksandar Tisma, De school der goddeloosheid. Vert. Reina Dokter. Uitg. Meulenhoff, 146 blz. 

De school der goddeloosheid, waarnaar het titelverhaal van Aleksandar Tisma’s verhalenbundel verwijst, is een armzalig gebouw in het noordoosten van Joegoslavie. De tijd waarin het verhaal speelt is het voorjaar van 1944. De streek is sinds enkele jaren ingelijfd bij het fascistische Hongarije. In het gebouw is de Hongaars georienteerde contra-spionage gehuisvest. De inspecteurs die er werken hebben tot taak het verzet van de plaatselijke bevolking te breken en dat kost uiteraard de grootste moeite. Gearresteerde verzetsstrijders worden van vroeg tot laat verhoord, en als zij blijven weigeren hun contactpersonen te noemen, worden de bekende martelmethoden op hen uitgeprobeerd.

Net als in Tisma’s vorig jaar vertaalde roman Het gebruik van de mens (1985) gaat het er in dit vroegere verhaal weinig zachtzinnig aan toe. En dat zullen we, als lezers, ook weten. De schrijver houdt er niet van al te gevoelige zieltjes onder zijn publiek te ontzien, het ene gruwelijke detail volgt op het andere.

De hoofdpersoon van het verhaal is een plaatselijke onderinspecteur van de contra-spionage die belast is met het verhoor van een jonge verzetsheld. Hij doet dat grondig. De voeten van de jongen slaat hij kapot, zijn botten worden gebroken, en als het slachtoffer ten slotte bewusteloos is, krijgt hij een emmer water over zich heen, waarna het verhoor opnieuw kan beginnen. Het helpt echter niets. De jonge held is niet voor niets een held. Ondanks de hardhandige aanpak slaagt de inspecteur er niet in, zijn gevangene aan het praten te krijgen.

Daarop wordt besloten de man te doden. Het slachtoffer heeft voor het onderzoek al geen waarde meer, een andere gevangene heeft inmiddels genoeg informatie geleverd, de onderinspecteur dwingt de man eigenhandig meer water te drinken dan zijn maag verwerken kan en al gauw treedt de dood in.

Het vreemde aan dit verhaal is dat er, aan de ene kant, zeer veel gruwelijks in wordt beschreven, maar dat, aan de andere kant, de beulen toch niet worden afgeschilderd als onmensen. Integendeel. Tisma gaat juist uitvoerig in op de achtergrond van de martelende inspecteur. Hij is niet voor niets de hoofdpersoon. We lezen over zijn vrouw, zijn zieke kind, de rommel waarin hij dagelijks moet werken en de tegenslagen die hij in zijn vroegere baantjes heeft gehad.

Deze aandacht voor de persoonlijke problemen van een beul is bij Tisma geen toeval. Het is een essentieel onderdeel van zijn visie. Het gaat hem juist om de spanning die kan optreden tussen schijnbaar onverzoenlijke uitgangspunten. Waarom, zo vraagt hij zich af, komen mensen met een normale achtergrond die verder een onopvallend leven leiden, plotseling tot grote gruwelijkheden?

Het antwoord dat Tisma op deze vraag heeft is, net als zijn filosofie, verre van eenvoudig. Het komt er op neer dat er volgens hem bij gewelddadige gebeurtenissen ten minste twee soorten slachtoffers zijn: de gewone, echte slachtoffers, de mensen die voornamelijk fysiek te lijden hebben, maar daarnaast ook de daders, de mensen die dingen doen waar ze later geen raad mee weten. In de boeken van Tisma zijn ook de beulen mensen die gevangen zitten. Uiteindelijk kan in zijn visie bijna niemand aan zijn omstandigheden ontsnappen.

Deze omstandigheden vormen bij Tisma geen hecht systeem, althans niet in historisch-materialistische zin. Tisma is, hoewel hij een van de bekendste Joegoslavische schrijvers is, nooit een echte marxist geweest. Het systeem dat hij signaleert is eerder een gecompliceerd weefsel van psychologische, somatische en sociale draden waarin zijn personages op nauwelijks te ontwarren manier verstrikt zitten. Zo wordt de inspecteur in De school de goddeloosheid aanvankelijk waarschijnlijk gedreven door de wens de waarheid te leren kennen, maar al gauw wordt die wens van ondergeschikt belang. Wanneer op een gegeven moment het martelen van de gevangene geen enkel direct doel meer dient, gaat hij toch door om te voorkomen dat bekend wordt wordt wat zich onder zijn ogen heeft afgespeeld.

Daar komt bij dat hij zelf bang is voor de dood. Hij blijkt thuis een doodziek kind te hebben. Hij is bang dat hij zich te veel met de verzetsheld identificeert omdat die, net als hijzelf, een Hongaarse moeder heeft. Ten slotte gaat er nog een seksuele prikkeling uit van het martelen. De dood van de held, zo laat Tisma zien, veroorzaakt bij de beul een niet te negeren grote opwinding.

In de andere drie verhalen die in De school der goddeloosheid zijn opgenomen komen soortgelijke complicaties voor. In het eerste verhaal wordt een man in de oorlogsjaren door zijn vrouw verlaten, waarna hij moeizaam met een andere vrouw bevriend raakt. In een volgend verhaal staat een joods gezien voor de keuze zelfmoord te plegen of gedeporteerd te worden. En in het laatste verhaal moet een man kiezen tussen een woning die te klein is voor zich zelf en zijn gezin en een woning die wordt bewoond door een bewonderde lerares. In het ene geval miskent hij de belangen van zijn gezin, in het andere geval verraadt hij zijn bewondering.

Volgens Tisma pleit alles wat hij in zijn boeken beschrijft tegen het bestaan van een God. Als het zoontje van de martelende inspecteur uiteindelijk niet doodgaat, terwijl de verzetsheld door zijn toedoen is bezweken, ziet hij hierin het definitieve bewijs dat er geen God bestaat. Een rechtvaardige God zou het zoontje zeker voor straf hebben laten sterven.

 

Verscheen eerder in NRC Handelsblad van 26 april 1993

 

Geef een reactie