Schreeuwen om een keurslijf – Over de roman ‘Teheran, een zwanenzang’ van de schrijver F. Springer

Door Reinjan Mulder
Recensie van: F. Springer: Teheran, een zwanezang. Uitg. Querido, 1991, 376 blz.

De negentiende-eeuwse Engelse schrijver James Morier kreeg in zijn tijd grote bekendheid met een aantal reisboeken en romans die zich afspeelden in de Oriënt. Na zijn dood, in 1849, is hij echter vooral blijven voortleven als de schrijver van één boek: The Adventures of Haji Baba of Ispahan. In deze avonturenroman beschrijft hij de lotgevallen van een handige Pers die zich dank zij list en bedrog door het niet altijd even eenvoudige leven weet te slaan. De betekenis van Moriers boek, waarvan in 1944 een Nederlandse vertaling werd gemaakt, ligt niet zozeer in de avonturen van Haji Baba, maar eerder in de beschrijving die erin gegeven wordt van de Perzische mentaliteit in de vroege negentiende eeuw. Morier kende die mentaliteit als geen ander van zijn generatie. Acht jaar lang, van 1807 tot 1809 en van 1810 tot 1816, verbleef hij in Perzië, eerst als ambassadesecretaris, en later als zaakgelastigde van Engeland.

In Teheran, een zwanezang, de eerste grote roman van F. Springer, wordt op veel plaatsen aan het boek van James Morier gerefereerd. Dat hoeft ons niet te verbazen. Ook Springer werkte enige tijd op een ambassade in Teheran, en ook hij probeert nu in zijn roman een indruk te geven van de raadselachtige Perzische mentaliteit. Het verhaal dat Springer in Teheran vertelt speelt zich af in 1978 en 1979, tijdens de val van de Sjah, de tijd waarin hij zelf in Teheran ooggetuige was van de grote veranderingen.

Een van de belangrijkste vragen die in het boek van Springer aan de orde komen is hoe in een schijnbaar modern land als Perzië de traditionele islamitische waarden weer zo snel konden terugkeren. Vooral in de tweede helft van het boek gaat de schrijver vrij uitgebreid op het herlevend fundamentalisme in Iran in. Hij beschrijft een reeks vrij absurde scènes die rechtstreeks lijken te zijn ontleend aan de werkelijkheid van de eerste dagen na de revolutie. Gewapende jongeren trekken in groepjes door de stad en met grote willekeur, zo blijkt, worden hier en daar Perzen terechtgesteld.

Van de ene dag op de andere, zo wil Springer zeggen, is het negentiende-eeuwse Perzië van Morier weer tot leven gekomen. Teheran, een zwanezang mag misschien zelfs wel worden beschouwd als een eerbewijs aan de oude Brit. De hoofdpersoon zou op de hoofdpersoon van Morier genspireerd kunnen zijn. In ieder geval bewondert hij hem. Ook Springers hoofdpersoon is een avonturier die zich met list en bedrog in de anarchie weet staande te houden, al is hij dan, anders dan Haji Baba, een avonturier van de pen. Toby Harrison, zoals hij zich noemt, is van huis uit een Nederlander die voor een populaire Britse uitgeverij boekjes op bestelling schrijft. Met de waarheid hoeft hij het daarbij niet zo nauw te nemen. Hij heeft een vaardige pen en een mooie scène is hem meer waard dan een historisch verantwoorde reconstructie.

Teheran, een zwanezang laat zien hoe de Nederlander in de nadagen van de Sjah het verzoek heeft gekregen de geschiedenis van de keizerlijke dynastie te beschrijven. De Sjah wil zijn populariteit redden door een publicitair tegenoffensief. De schrijver heeft daartoe zijn intrek genomen in het Hilton hotel van Teheran, tussen de journalisten en de zakenlieden, en met een secretaresse van het ministerie werkt hij elke dag aan zijn boek. Op het moment dat het boek eindelijk af is, is de Sjah echter gevlucht. De schrijver ziet hoe zijn lakeien nog net op tijd eieren voor hun geld kiezen en met de nieuwe machthebbers gaan sympathiseren, Khomeiny neemt met zijn gevolg zijn intrek in een verlaten meisjesschool, en op de laatste honderd bladzijden slaagt de Nederlander er ternauwernood in aan de oprukkende islamitische horden te ontkomen.

Springer zou Springer niet zijn als hij niet tussen de regels door zijn laconieke commentaar geeft op het leven in de Perzische hoofdstad. Het bezoek dat de schrijver aan het hoofdkwartier van de Sjah brengt is voor Springer een mooie gelegenheid om de decors te beschrijven die hij daar zelf moet hebben gezien tijdens het ineenstorten van het grote keizerrijk. Ook de feestjes van de Nederlandse kolonie in Teheran worden met het nodige venijn weergegeven. En in zijn beschrijving van de Nederlandse consul ter plaatse, heeft Springer duidelijk wat van zijn eigen frustraties als diplomaat verwerkt.

Dat neemt niet weg dat de roman als geheel nogal tegenvalt. Met Teheran, een zwanezang heeft F. Springer zijn eerste echt grote roman geschreven, nadat hij vijfentwintig jaar eigenlijk alleen maar lang uitgevallen novellen produceerde, en mijn verwachtingen waren hoog gestemd, maar het boek is ronduit een teleurstelling. In zijn kortere werk was Springer vaak heel trefzeker en wist hij in een kort bestek veel te suggereren. Nu alles meer is uitgeschreven, is er van de spanning die in de vroegere boeken zat nog maar weinig over.

Je krijgt niet de indruk dat het vertrek van Springer uit de buitenlandse dienst hem als schrijver veel heeft opgeleverd. In de eerste roman die hij nu als ambteloos burger schrijft, weet hij met de verworven vrijheid weinig te doen. Je zou verwachten dat hij zich misschien wat geprononceerder zou uitlaten over wat hem in het buitenland is opgevallen, maar niets daarvan.

Uit Teheran, een zwanenzang blijkt dat de ingehouden, afzijdige manier van werken waartoe Springer tot voor kort gedwongen was hem het beste ligt. Nu hij meer tijd en meer vrijheid heeft om alles te schrijven wat hij wil, moet je vaststellen dat dit hem geen goed heeft gedaan.

Uit Teheran, een zwanenzang  wordt ook voor het eerst duidelijk dat Springer de techniek van het romanschrijven niet goed genoeg beheerst. Er staan stukken in het boek die maar zo’n beetje in het wilde weg geschreven lijken, er wordt veel te makkelijk met flash-backs gewerkt, er komen te veel personages in voor die niet interessant zijn, en er wordt veel te veel ruimte uitgetrokken om al hun vaak dodelijk saaie belevenissen uit de doeken te doen.

Voor een deel is de onevenwichtigheid in het boek te verklaren uit het perspectief dat Springer heeft gekozen. Teheran is geschreven vanuit het perspectief van de directe ooggetuigen die het overzicht over de gebeurtenissen missen. Het is zoals een van de aanwezigen terecht opmerkt: ‘Pas veel later, wanneer alle memoires van de betrokken tragediespelers geschreven waren en alle geheime staatsdocumenten en depêches gepubliceerd, pas járen later zouden ook wij, geoefende ooggetuigen te weten komen wat er écht in Teheran in 1978 en ’79 gebeurd was.’ Maar wat de kracht van Springer was, het subtiel aanstippen van een groter verband en een subtiel weergegeven onderliggende tragiek, mis ik.

Springers Teheran lijdt aan hetzelfde als de stad Teheran na de revolutie. Het schreeuwt om een keurslijf.

Verscheen eerder in NRC Handelsblad van 25 oktober 1991 

Geef een reactie